GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 200.020.830/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-8872
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N. van Vliet te Breda
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweer¬ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 3 november 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 augustus 2008 van de rechtbank Dordrecht.
De moeder heeft op 14 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 21 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft het hof bij brief van 24 maart 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J. Visser te Breda, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder het volgende vast.
De vader en de moeder zijn tot 8 oktober 2002 gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [minderjarige], geboren op [in 1995], hierna te noemen: de minderjarige. Sinds de echtscheiding zijn partijen gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
Bij beschikking van 16 december 2002 van de rechtbank Breda is een omgangsregeling bepaald tussen de vader en de minderjarige, welke bij beschikking van 18 oktober 2006 van de rechtbank Dordrecht is stopgezet.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [in 1995] (hierna: de minderjarige) beëindigd en is bepaald dat de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag wordt belast.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader wordt belast met het gezag over de minderjarige.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans het appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bevestigen.
4. De vader stelt in zijn eerste en enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast, daar de vader de mening is toegedaan dat beide partijen met het gezag over hun dochter dienen te worden belast. De vader stelt dat het belang van de minderjarige niet wordt geschaad daar hij de minderjarige niet belast. Daarnaast is hij van mening dat er eerst een onderzoek van de raad moet komen om te onderzoeken wat het belang van de minderjarige is, alvorens de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten.
5. De moeder is van mening dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat het eenhoofdig gezag aan haar toekomt. De moeder stelt dat de vader wel degelijk de belangen van de minderjarige schaadt: de vader was meestal niet bereikbaar wanneer zijn toestemming nodig was of hij weigerde toestemming te geven. De moeder stelt dat de communicatie tussen partijen ernstig verstoord is. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij geen vertrouwen in de vader heeft door alle omstandigheden en gewelddadigheden, welke voor risico van de vader komen.
6. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is het behoud van het gezamenlijk gezag van de ouders na echtscheiding. Op grond van artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek kan de rechter bepalen dat na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of één van hen het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen.
8. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de verhouding tussen de vader en de moeder als gevolg van traumatische ervaringen danwel belevingen in of ten gevolge van de voormalige gezinssituatie ernstig is beschadigd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de communicatie tussen partijen reeds gedurende een lange periode ernstig is verstoord; de standpunten en percepties van partijen verschillen sterk. Dat laatste blijkt genoegzaam uit het feit dat de moeder heeft bevestigd dat er geen sprake is van contact tussen partijen zelf, dat de communicatie uitsluitend via procedures verloopt en dat het vertrouwen in de vader bij haar ontbreekt. Dit ontbreken van vertrouwen belemmert nog altijd de communicatie tussen de moeder en de vader omtrent de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De hoop van de vader dat partijen door gezamenlijk gezag hun onderlinge communicatie zouden kunnen verbeteren, acht het hof niet reëel. Het hof acht het ook, gelet op de verstreken tijd, de houding van partijen ten opzichte van elkaar en het ontbreken van vertrouwen bij de moeder, niet waarschijnlijk dat er binnen afzienbare tijd zodanig verbetering in de communicatie tussen de vader en de moeder zal intreden, dat gezamenlijk gezag mogelijk is.
9. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder van dien aard zijn dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen hen. Alle belangen afwegende acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast wordt. Het hof verenigt zich derhalve met de beslissing van de rechtbank.
10. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, en behoeft het verzoek van de vader, strekkende tot het doen instellen van een onderzoek door de raad naar (het belang van) de minderjarige, geen bespreking meer.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Breda.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Bouritius en Punselie, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.