GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 december 2009
Zaaknummer : 200.026.156.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-573
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. K. Moene, te ’s-Gravenhage,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.J.C. de Waard, te Zwijndrecht.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
2. mr. C.K. Visser,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator van de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Oud Beijerland,
hierna te noemen: de bijzonder curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 november 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht.
Bij die beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de nader te noemen minderjarige onder toezicht te stellen van Jeugdzorg voor de duur van één jaar.
De moeder heeft op 8 april 2009 een verweerschrift ingediend.
De raad voor de kinderbescherming, locatie Dordrecht heeft bij brieven van 24 maart 2009 en 26 oktober 2009 laten weten dat zij geen bemoeienis hebben gehad in deze zaak en derhalve niet ter terechtzitting zullen verschijnen.
Van de zijde van de bijzonder curator is op 4 november 2009 bij het hof een brief ingekomen waarin zij te kennen geeft niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 11 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. M. Vukovic, kantoorgenote van mr. Moene, en de advocaat van de moeder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam kind], geboren [in 2008] te [geboorteplaats], verder: [kind]. De man is wel de biologische vader van [kind] maar heeft hem niet erkend.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hem ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en het verzochte af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. Tevens verzoekt de man voor recht te verklaren dat tussen hem en [kind] sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM, althans dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1: 377f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), althans een zodanige verklaring te geven als het hof vermeent te behoren.
3. De moeder verzoekt het hof de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man af te wijzen.
4. De man stelt belang te hebben bij het hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring in de bestreden beschikking. Wanneer die beschikking in kracht van gewijsde gaat zonder dat de man in hoger beroep zou zijn gekomen, zal tussen partijen immers vast komen te staan dat er tussen de man en [kind] geen family-life bestaat.
De man is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is (geweest) van family life en dat de kinderrechter hem daarom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind]. De man voert hiertoe bijkomende omstandigheden aan, als bedoeld in de uitspraken van de Hoge Raad van 19 mei 2000 (NJ 2000, 545) en 29 september 2000 (NJ 2000, 654) waarin is bepaald dat van bijkomende omstandigheden (naast het biologisch vaderschap) voor het aannemen van een nauwe persoonlijke betrekking ook sprake kan zijn bij een combinatie van omstandigheden die betrekking hebben op de periode voor de geboorte van een kind en op de periode na de geboorte van een kind. Hij stelt – kort samengevat – dat partijen geruime tijd (14 jaar) een affectieve relatie hebben gehad, dat zij hebben samengewoond, dat zij samen al een kind van 3 jaar hebben, en dat hij bij het verloop van de zwangerschap van de moeder van [kind] betrokken is geweest. Voorts stelt de man dat de omstandigheid dat het contact tussen hem en de moeder op enig moment na de bevalling verstoord is geraakt, niet afdoet aan het ontstaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [kind].
5. De moeder is van mening dat in beginsel gezag van gewijsde uitsluitend geldt indien dezelfde rechtsbetrekking in geschil is, op grond van artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). In dit geval is, volgens de moeder, door de rechtbank geen oordeel gegeven over enige rechtsbetrekking tussen partijen, reden waarom de man naar de mening van de moeder niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
Voor het overige voert de moeder aan dat de rechtbank naar haar mening terecht heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is (geweest) van family-life tussen de man en [kind] omdat er volgens de moeder geen sprake is van bijkomende omstandigheden die in samenhang met het biologisch vaderschap een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind kunnen rechtvaardigen. De moeder betwist het bestaan van de omstandigheden zoals de man die aanvoert. Voorts benadrukt zij dat bestaand family-life (hoewel volgens haar in dit geval niet aanwezig), ook weer verbroken kan worden.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen veertien jaar lang een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, gedurende welke periode zij in elk geval enige jaren hebben samengewoond. Gedurende deze relatie zijn twee kinderen geboren. De man heeft het oudste kind reeds voor de geboorte erkend. De relatie is kort na de geboorte van [kind], het jongste kind, beëindigd. Onweersproken is vast komen te staan dat de man bij de zwangerschap van de moeder en in de kraamtijd betrokken is geweest. Zo is hij aanwezig geweest bij een aantal echografieën, tijdens de geboorte van [kind] en gedurende de kraamtijd. De moeder heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat het in principe de bedoeling van partijen was dat de man [kind] zou erkennen. Als gevolg van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof een nauwe persoonlijke betrekking ontstaan tussen de man en [kind]. De omstandigheid dat het contact tussen de man en [kind] naderhand is verbroken, doet aan het voortbestaan van deze nauwe persoonlijke betrekking niet af, te minder nu het verbreken van ieder contact tegen de wil van de man in heeft plaatsgevonden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man kort nadat de relatie was verbroken reeds een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend waarin hij zich beroept op family-life en het weigeren van contacten tussen de man en de kinderen door de moeder. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof zal de bestreden beslissing dan ook vernietigen en de man alsnog ontvankelijk verklaren in zijn inleidend verzoek. Hetgeen partijen overigens terzake van de ontvankelijkheid over en weer nog hebben aangevoerd kan hier onbesproken blijven nu dit niet tot een ander oordeel leidt.
7. Nu de man in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat het inleidend verzoek kan worden afgewezen, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Gelet op het voorgaande en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is het hof van oordeel dat de man geen belang meer heeft bij toewijzing van zijn verzoek tot een verklaring voor recht dat tussen hem en [kind] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
8. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam kind], geboren [in 2008] te [geboorteplaats];
wijst het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van [naam kind], geboren [in 2008] te [geboorteplaats], af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2009.