ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8249

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.293-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. Dusamos
  • M. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man is op 19 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een voorlopige uitkering tot levensonderhoud van € 1.000,- per maand aan de vrouw was toegekend. De vrouw heeft op 9 september 2009 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2009 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd, waaronder een WOZ-waardebeschikking.

Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.258,- netto per maand, rekening houdend met het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan en de kosten van hun zoon. De vrouw ontving in de periode van 30 september 2008 tot 1 augustus 2009 een bijstandsuitkering, maar had vanaf 1 augustus 2009 een inkomen uit arbeid van € 1.398,60 bruto per maand. Het hof oordeelt dat de vrouw sinds 1 augustus 2009 niet langer behoeftig is en wijst haar verzoek om een uitkering ten laste van de man af.

De draagkracht van de man is beoordeeld aan de hand van zijn inkomen en lasten. Het hof concludeert dat de man in de periode van 30 september 2008 tot 1 januari 2009 een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw kan betalen van € 135,- per maand, van € 400,- per maand van 1 januari 2009 tot 1 mei 2009, en van € 365,- per maand van 1 mei 2009 tot 1 augustus 2009. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 200.022.293/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-318
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.P.M. Mol te Son en Breugel,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.S. Clarenbeek te Maassluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 september 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 9 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 maart 2009, 23 juli 2009 en 21 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
De man heeft ter zitting met instemming van de vrouw een afschrift van de WOZ-waardebeschikking per 1 januari 2008 ter zake van zijn woning overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is voorts - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man aan de vrouw een voorlopige uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 1.000,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht, met dien verstande dat de man in eerste aanleg niet is verschenen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing betreffende partneralimentatie betreft en opnieuw beschikkende het verzoek van de vrouw betreffende de partneralimentatie af te wijzen, althans (subsidiair) in goede justitie een partneralimentatie vast te stellen die volgens de geldende normen overeenkomstig de financiële draagkracht van de man zal zijn en waarbij in goede justitie rekening gehouden zal zijn met de inkomsten van de vrouw.
3. De vrouw bestrijdt het beroep.
Behoefte van de vrouw
4. De man berekent de behoefte van de vrouw op € 1.249,- netto per maand. De vrouw betwist de behoefte zoals die door de man is berekend.
5. Het hof zal bij het bepalen van de behoefte van de vrouw uitgaan van het onder de naam ‘hofnorm’ bekende uitgangspunt, aangezien partijen het daarover eens zijn. Deze norm houdt in dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde gelijkgesteld kan worden aan 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen verminderd met de kosten van de kinderen.
6. Partijen zijn het erover eens dat het netto gezinsinkomen ten tijde van hun uiteengaan € 2.441,- per maand bedroeg, zodat ook het hof van dit bedrag uitgaat. Zij twisten echter over de vraag of rekening gehouden moet worden met de kosten van de zoon van partijen, die in 2006 meerderjarig is geworden en tot half juli 2009 bij de man heeft gewoond.
7. Het hof is van oordeel dat de behoefte van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen - het hof acht het aannemelijk dat dit in 2008 is geweest - mede is bepaald door de mate waarin het gezinsinkomen ook werd besteed aan de zoon van partijen. Ofschoon er twee jaar is gelegen tussen de datum waarop de zoon van partijen meerderjarig is geworden en het moment waarop partijen uiteen zijn gegaan, acht het hof het aannemelijk dat, gegeven de (verslavings)problematiek van de zoon, het gezinsbudget mede ten behoeve van hem is besteed.
8. Het hof stelt de aldus ten laste van het gezinsbudget gekomen kosten van de zoon van partijen vast op € 345,- per maand, waarbij het hof de zogenaamde Nibudtabel tot uitgangspunt neemt en ook daarbij rekening houdt met een netto gezinsinkomen als voormeld van € 2.441,- per maand.
9. Uitgaande van dit bedrag en met toepassing van de bovenvermelde hofnorm bepaalt het hof de behoefte van de vrouw op € 1.258,- netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
10. Tussen partijen staat vast dat de vrouw in de periode van 30 september 2008 tot 1 augustus 2009 een bijstandsuitkering heeft ontvangen van € 738,20 netto per maand, exclusief vakantiegeld. Het hof is dan ook van oordeel dat de verzochte partneralimentatie van € 1.000,- per maand de behoefte van de vrouw in deze periode niet overtreft.
11. Voorts staat tussen partijen vast dat de vrouw met ingang van 1 augustus 2009 een inkomen uit arbeid verdient van € 1.398,60 bruto per maand. Uit de door de man overgelegde en door de vrouw niet weersproken draagkrachtberekening (productie 17 bij zijn brief, ingekomen op 21 september 2009) blijkt dat haar besteedbaar inkomen thans € 1.247,84 per maand bedraagt. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw, sinds 1 augustus 2009, een zodanig inkomen heeft dat zij daarmee in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en niet langer behoeftig is. Het hof zal het verzoek van de vouw tot het vaststellen van een uitkering ten laste van de man in zoverre alsnog afwijzen.
12. Het hof zal vervolgens beoordelen in hoeverre de draagkracht van de man in de periode van 30 september 2008 tot 1 augustus 2009 een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw toelaat van € 1.000,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
13. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw te voldoen. Ter staving van zijn stelling legt hij een draagkrachtberekening over (productie 2 bij zijn appelschrift). De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
14. Het hof zal hierna de draagkracht van de man beoordelen aan de hand van de door hem overgelegde draagkrachtberekening.
15. Het hof gaat met betrekking tot het inkomen van de man uit van een jaarloon € 51.480,-, overeenkomstig de door hem overgelegde en door de vrouw niet weersproken jaaropgave 2008. Het hof zal dit bedrag corrigeren met de bijtelling voor de auto van € 6.338,28 per jaar, zoals volgt uit zijn salarisspecificatie november 2008. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat de man deelneemt aan een spaarloonregeling.
16. Met ingang van 1 mei 2009 is de man werkzaam bij [werkgever] en verdient hij een inkomen van € 3.000,- bruto per maand (exclusief vakantiegeld), te vermeerderen met een inzetbonus van € 20,- bruto per dag. Het hof zal met ingang van 1 mei 2009 met dit inkomen rekening houden, nu de vrouw dit niet heeft weersproken.
17. Ter zitting is vast komen te staan dat de man met ingang van 13 september 2009 ziek is en dat hij, indien hij zijn werk voordien niet heeft hervat, per november 2009 met 30% gekort zal worden op zijn salaris. Het hof gaat er echter van uit dat de man zijn werk voordien zal hebben hervat. Indien achteraf blijkt dat de man zijn werk niet heeft hervat en hij mitsdien wordt gekort op zijn salaris, geeft het hof partijen in overweging daarover met elkaar in overleg te treden.
18. Het hof ziet geen aanleiding om op voorhand rekening te houden met de omstandigheid dat, zoals de man stelt, zijn werkgever waarschijnlijk tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wil overgaan, nu het hier om een nog onzekere omstandigheid gaat.
19. Het hof overweegt met betrekking tot de lasten van de man als volgt. Het hof houdt rekening met de rente van € 854,25 per maand en de premie van de verpande beleggingsverzekering in verband met de aflossing van € 187,- per maand ter zake van de hypothecaire geldlening. Daarnaast houdt het hof rekening met het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand. De vrouw heeft deze lasten niet betwist. Het hof stelt het eigen woningforfait vast op € 1.078,-. Aan de stijging van de WOZ-waarde van de woning per januari 2009 gaat het hof voorbij, gelet op de beperkte omvang daarvan.
20. Het hof houdt voor het jaar 2008 voorts rekening met premie ziektekosten van totaal € 432,75 per maand, overeenkomstig het door de man overgelegde premieblad van ONVZ van 2 november 2008, het eigen risico en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Het hof houdt mitsdien rekening met de omstandigheid dat de man tot 1 januari 2009 de premie ziektekosten ten behoeve van de twee kinderen van partijen heeft voldaan, aangezien het hof dit redelijk acht. Met ingang van 1 januari 2009 houdt het hof slechts rekening met de premie ziektekosten ten behoeve van de man van € 158,94 per maand, het eigen risico, en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.
21. Het hof houdt geen rekening met de aflossing ter zake van een schuld aan Wehkamp van € 36,- per maand, nu het hof, gelet op de door de man overgelegde brief van Lindorff van 1 december 2008 en de door de vrouw overgelegde dagvaarding op verzoek van Lindorff van 13 augustus 2009, aannemelijk acht dat deze schuld door de vrouw is afgelost, waarbij de man in financieel opzicht buiten beschouwing is gebleven.
22. Het hof houdt wel rekening met de aflossing op de schuld aan Defam van € 82,50 per maand, aangezien deze verplichting thans op de man rust. Dat de lening is aangegaan ten behoeve van de zoon van partijen, die, volgens de vrouw, de lening op termijn moet terugbetalen, doet daaraan niet af.
23. Het hof houdt ook rekening met de aflossing ter zake van de schuld aan ING van € 116,45 per maand, aangezien het hof, in aanmerking genomen het door hem overgelegde rekeningoverzicht van 28 januari 2009, aannemelijk acht dat de man daarop aflost.
24. Het hof houdt voorts rekening met de premie lijfrente van € 131,- per maand, aangezien deze door de man opgevoerde last door de vrouw niet gemotiveerd is weersproken.
25. Het hof acht het redelijk rekening te houden met de advocaatkosten ten bedrage van € 114,- per maand voor ten hoogste een jaar met ingang van 30 september 2008.
26. Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw gemotiveerd betwiste premie levensverzekering RVS van € 80,- per maand, nu het hier om vermogensvorming gaat.
27. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde premie WGA-aanvullingsverzekering van € 15,25 per maand, nu de man deze post, na gemotiveerde tegenspraak van de vrouw niet nader heeft onderbouwd.
28. Het hof beschouwt de man als alleenstaande.
29. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de man in de periode van 30 september 2008 tot 1 januari 2009 een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw toelaat van € 135,- per maand. Voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 mei 2009 laat zijn draagkracht een uitkering toe van € 400,- per maand en voor de periode van 1 mei 2009 tot 1 augustus 2009 een uitkering van € 365,- per maand. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, ten laste van de man op:
€ 135,- per maand voor de periode van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 januari 2009,
€ 400,- per maand voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 mei 2009,
€ 365,- per maand voor de periode van 1 mei 2009 tot 1 augustus 2009;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Dusamos en Van Dijk, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.