GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 105.012.882/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1036
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.B. van den Ouden,
procesadvocaat mr. R.Th.R.F. Carli te ’s-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweer¬der in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 maart 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 december 2007 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 24 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 18 juni 2008, 13 maart 2009 en 3 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam, heeft het hof per fax van 9 november 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 11 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voorzover in hoger beroep van belang – bepaald dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over de nader te noemen minderjarige gezamenlijk uitoefenen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarige: [naam kind], geboren [in 2006] te [geboorteplaats], hierna: [kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, althans voor zover het de bepaling betreft dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige gezamenlijk uitoefenen en alsnog bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen, dat het oorspronkelijk verzoek van de vader wordt afgewezen, zodat de moeder alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar beroep af te wijzen, onder gelijktijdige bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. De moeder heeft in haar grieven – kort weergegeven – aangevoerd dat gezamenlijk ouderlijk gezag niet in het belang is van [kind]. Partijen zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en er bestaat geen vooruitzicht op verbetering van de communicatie. Het onbegrip, de spanningen en de frustraties tussen partijen zijn toegenomen en het is in het belang van [kind] dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag belast blijft. Voorst betwijfelt de moeder of de vader de biologische vader is van [kind]. Verder stelt de moeder dat er een raadsonderzoek had moeten worden ingesteld naar het belang van [kind] bij het toekennen van gezamenlijk ouderlijk gezag.
5. De vader stelt dat het toekennen van gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang is van [kind]. De rol van de vader in het leven van [kind] is niet te ontkennen aangezien hij [kind] heeft erkend en hem dagelijks verzorgt. Hoewel de communicatie met de moeder niet altijd optimaal verloopt, is gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van [kind] zodat de vader kan meebeslissen over belangrijke aangelegenheden.
6. Het hof overweegt als volgt. Op 28 februari 2009 is het wetsvoorstel ‘Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag’ in werking getreden (Stb. 2009, nr. 410). Aangezien hierin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
7. Uit artikel 1:253c, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (nieuw) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien (sub a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (sub b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof dient derhalve te beoordelen of gezamenlijk gezag van de vader en de moeder in het belang van [kind] is.
8. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag in het belang van [kind] is. Daartoe overweegt het hof als volgt. Sinds de beëindiging van de relatie van de ouders verblijft [kind] bij de vader alwaar hij wordt verzorgd en opgevoed en waar het goed met hem gaat. Bij beschikking van 7 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam is de gewone verblijfplaats van [kind] bij de vader bepaald. De moeder en [kind] hebben regelmatig omgang met elkaar. Ter terechtzitting zijn de ouders het met elkaar eens geworden over de rol van de vader ten aanzien van [kind] en de mogelijkheid tot het verbeteren van de communicatie. Het hof is dan ook van oordeel dat de communicatieproblemen tussen partijen niet van dien aard zijn dat gevreesd moet worden dat [kind] klem of verloren raakt tussen de ouders of dat het belang van [kind] anderszins wordt geschaad door de uitoefening van gezamenlijk gezag. Het hof acht het in het belang van [kind], gelet op het grote zorgaandeel van de vader en het feit dat [kind] zijn gewone verblijfplaats bij de vader heeft, dat de vader, naast de moeder, met het gezag is belast. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van der Kuijl bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.