ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9855

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.135.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Mos-Verstraten
  • B. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage en ontvankelijkheid in hoger beroep bij de gemeente Delft

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente Delft moet betalen. De man, zonder vaste woon- en verblijfplaats, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2008, waarin was bepaald dat hij € 795,- per maand moest betalen aan de gemeente, ten behoeve van de bijstandsverlening aan de vrouw en hun minderjarige kind. De man had niet voldaan aan verzoeken van de gemeente om financiële informatie te verstrekken, wat leidde tot de vaststelling van de verhaalsbijdrage op basis van de volledige bruto bijstandsuitkering van de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2009 was de man niet verschenen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De gemeente had haar gemachtigde, mevrouw F.M.L. de Vos, gestuurd, die de machtiging toonde om namens de gemeente op te treden. Het hof oordeelde dat de man niet in persoon was verschenen omdat hij een onbekende woon- of verblijfplaats had, en dat hij de beschikking van de rechtbank niet had kunnen ontvangen. Het hof beoordeelde de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de hand van artikel 806 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en concludeerde dat de man ontvankelijk was in zijn hoger beroep.

In de inhoudelijke beoordeling stelde het hof vast dat de man geen bewijs had geleverd van zijn stellingen over zijn draagkracht. Het hof oordeelde dat de man zijn financiële situatie niet had onderbouwd, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. Daarom werd het verzoek van de man om de verhaalsbijdrage te verlagen afgewezen en werd de bestreden beschikking bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van relevante informatie in procedures over verhaalsbijdragen en de gevolgen van het niet verschijnen op zittingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 december 2009
Zaaknummer : 200.029.135/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3099
[verzoeker],
zonder vaste woon- en verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. Spoel te ‘s-Gravenhage,
tegen
de GEMEENTE DELFT,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mevrouw F.M.L. de Vos.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 maart 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 21 april 2009, 30 oktober 2009 en 2 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, en namens de gemeente, mevrouw F.M.L. de Vos en mevrouw F.M.F.N. Baeten. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Mevrouw De Vos heeft, daarnaar gevraagd door het hof, haar machtiging getoond op grond waarvan zij gerechtigd is om namens de gemeente op te treden.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – het bedrag dat de man ten aanzien van verhaal van de kosten van bijstand verleend aan [naam vrouw] (hierna: de vrouw), mede ten behoeve van de minderjarige, [naam minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], met ingang van 1 februari 2008 aan de gemeente dient te betalen, vastgesteld op € 795,- per maand, zolang en voor zover die bijstandsverlening aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige voortduurt. Voorts is vastgesteld dat de inmiddels ontstane achterstand in de betaling terstond opeisbaar zal zijn.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man heeft met de vrouw een kind, de hierboven genoemde minderjarige. De minderjarige verblijft bij de vrouw.
Er is ten laste van de man geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige opgelegd, doch verhaal van de bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud van het kind.
De gemeente verleent sinds 20 juni 2005 bijstand – naar de norm van een alleenstaande ouder –aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarige.
Bij brief van 25 september 2007 heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken, zodat de verhaalsbijdrage met ingang van 1 oktober 2007 zou kunnen worden vastgesteld. Zij deelde daarbij mee dat zij de verhaalsbijdrage ambtshalve zou vaststellen op de volledige bruto bijstandskosten wanneer de man de gevraagde inlichtingen niet zou verstrekken. De man heeft aan het verzoek van de gemeente niet voldaan.
Bij brief van 14 november 2007 is de man nogmaals in de gelegenheid gesteld relevante financiële gegevens te verstrekken, van welke gelegenheid hij geen gebruik heeft gemaakt.
Op 15 januari 2008 heeft de gemeente de man een verhaalsbesluit gezonden, waarin de verhaalsbijdrage voor de man werd vastgesteld op de volledige bruto bijstandsuitkering zoals door de vrouw wordt genoten. Daarin is tevens aan de man meegedeeld dat de gemeente zal overgaan tot verhaal in rechte, in het geval de man niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens haar zou voldoen.
De man heeft de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage, ondanks herhaalde aanmaning door de gemeente, niet aan haar voldaan.
Bij verzoekschrift van 17 april 2008 heeft de gemeente de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van 1 februari 2008 te bepalen op € 795,- per maand, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw – al dan niet mede ten behoeve van de minderjarige – voorduurt. Verder verzocht zij de rechtbank te bepalen dat de man de inmiddels ontstane achterstand in de betalingen dient te voldoen.
De man heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omvang en inmiddels ontstane achterstand van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zijn verzoek toe te wijzen, in dier voege dat de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige (hierna: de kinderalimentatie), per 1 februari 2008 wordt vastgesteld op nihil, althans zo een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen als het hof in goede justitie voorkomt, kosten rechtens.
3. De man stelt dat hij niets wist van de procedure in eerste aanleg en dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Hij lijdt een zwervend bestaan, heeft geen baan, geen uitkering en geen vaste woon- of verblijfplaats. Verder betoogt de man dat de bijdrage die door de rechtbank is vastgesteld veel te hoog is gezien de behoefte van de vrouw en van het kind.
4. De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
6. Blijkens de bestreden beschikking is de man niet verschenen op de mondelinge behandeling in eerste aanleg. De man had toentertijd een onbekende woon- of verblijfplaats. Op grond hiervan gaat het hof ervan uit dat de man de bestreden beschikking niet heeft (kunnen) ontvangen van de rechtbank. Het hof zal de ontvankelijkheid van het verzoekschrift van de man in hoger beroep derhalve beoordelen aan de hand van artikel 806 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van dit artikel kan aan andere (bekende) belanghebbenden (die niet een afschrift hebben ontvangen van de griffie van de rechtbank) hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De bestreden beschikking is, zo heeft de man in zijn beroepschrift onweersproken gesteld, eerst op 3 februari 2009 aangetekend naar de man opgestuurd. De man heeft het aangetekend schrijven niet opgehaald. Vervolgens heeft de gemeente op 5 maart 2009 aan de man een kopie van de bestreden beschikking per gewone post opgestuurd. Deze post is door de man ontvangen. Het hof is van oordeel dat het niet ophalen door de man van de aangetekende post op 3 februari 2009 voor zijn rekening en risico dient te komen en dat de man derhalve op 3 februari 2009 bekend had kunnen worden met de bestreden beschikking. De beroepstermijn is derhalve na 3 mei 2009 verstreken. De man is op 24 maart 2009 in hoger beroep gekomen en dus ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
7. Het hof begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij in hoger beroep verzoekt om het verzoek van de gemeente Delft tot vaststelling van het verhaalsbedrag van € 795,- per maand met ingang van 1 februari 2008 af te wijzen dan wel dit bedrag op een lager bedrag vast te stellen.
8. Het hof overweegt als volgt. De man is in hoger beroep gekomen stellende dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde verhaalsbijdrage te betalen. Het had op zijn weg gelegen om zijn stellingen deugdelijk, met relevante en recente financiële stukken te onderbouwen. De man heeft nagelaten toen hierom door de gemeente meerdere malen per brief en ook in hoger beroep is verzocht. Het hof kan op deze wijze zijn draagkracht niet beoordelen en evenmin beoordelen of het bedrag van de verhaalsbijdrage te hoog is vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt en zal het verzoek van de man afwijzen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Mos-Verstraten en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2009.