GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.006.086/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 291455 / HA ZA 07-2233
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 13 oktober 2009
[appellant],
wonende te [woonplaats],
[appellant],
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. K.B. Larooij te Hillegom,
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ DRIEBERGENSTRAAT B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Driebergenstraat,
advocaat: mr. H.P. Schouten te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 18 maart 2008 is [appellant] is hoger beroep gekomen van het op 19 december 2007 door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en heeft hij naast de vernietiging van het beroepen vonnis gevorderd dat de oorspronkelijke vordering van Driebergenstraat zal worden ontzegd en dat Driebergenstraat zal worden veroordeeld aan [appellant] een bedrag van € 73.507,68 vermeerderd met rente te voldoen. Driebergenstraat heeft een en ander bij memorie van antwoord bestreden. Daarna heeft [appellant] zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 Het hoger beroep strekt ertoe dat het hof de zaak als geheel opnieuw zal beoordelen.
2 Het gaat in dit geding – samengevat – om het volgende.
2.1 [appellant] is enige jaren statutair directeur van – onder meer – Vitatem BV (hierna: Vitatem) geweest, die op haar beurt bestuurder van Driebergenstraat was. Door Driebergenstraat is in deze periode, op 28 december 2006, een bedrag van € 227.712,55 overgemaakt naar notaris [naam notaris] te [plaats] ten behoeve van de verwerving door [appellant] van 13.000 aandelen in Mils Investments BV (hierna: Mils). Deze notaris heeft daarop de akten verleden, waarbij [appellant] de aandelen geleverd kreeg.
2.2 Het bedrag dat [appellant] aldus van Driebergenstraat ter beschikking gekregen heeft wordt door partijen beschouwd als een lening.
2.3 In dit geding vordert Driebergenstraat in hoofdzaak de terugbetaling van de lening met rente en kosten. Partijen verschillen van mening over de vraag of de lening opeisbaar was ten tijde van het instellen van de vordering in eerste aanleg.
In reconventie heeft [appellant] de opheffing van beslagen gevorderd, die Driebergenstraat ter verzekering van haar vorderingen had doen leggen.
2.4 De rechtbank heeft de lening opeisbaar geoordeeld, op de primaire grondslag de vordering van Driebergenstraat toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Daartegen richten zich de grieven.
2.5 Bij memorie van grieven heeft [appellant] gesteld, dat de vordering van Driebergenstraat inmiddels, na het vonnis in eerste aanleg, opeisbaar is geworden.
3 In verband met dit laatste is de beoordeling van grief I, waarin de opeisbaarheid van de lening centraal staat, nog slechts van belang voor de vraag of de door Driebergenstraat gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen konden worden en voor de vraag of de proceskosten in eerste aanleg op goede gronden voor rekening van [appellant] zijn gebracht. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de lening ertoe strekte [appellant] in staat te stellen 13.000 aandelen-Mils te verwerven. Dat kwam neer op 32,5% van het uit 40.000 aandelen bestaande, geplaatste kapitaal van Mils.
In dat kapitaal werd aanvankelijk door Hooftdeksel Deelnemingen BV (hierna: Hooftdeksel) tot eenzelfde percentage geparticipeerd, naast Janssen Beleggingen Onroerend Goed BV (hierna: Janssen), Wynne Holding BV (hierna: Wynne) en A.W. Oosterhoff BV. (hierna: Oosterhoff) die te zamen 67,5% van de aandelen hadden maar tot vervreemding daarvan wilden overgaan.
3.2 Tussen partijen is voorts niet in geschil dat [appellant] de door hem verworven aandelen-Mils na enige tijd weer zou vervreemden en dat [appellant] dan uit de koopsom de lening zou aflossen. Tussen partijen staat verder vast dat niets is afgesproken over een door [appellant] te betalen rentevergoeding. De voorwaarden van de lening zijn niet schriftelijk vastgelegd.
3.3 [appellant] heeft zich vooraf ingespannen gegadigden voor (al) de aandelen-Mils te vinden, waaronder ook de door Hooftdeksel gehouden aandelen. Hij heeft hiertoe overleg gevoerd met Zeeruiter Vastgoed BV (hierna: Zeeruiter) en B&A Vastgoed BV (hierna: B&A), die nog twee geïnteresseerden zouden zien te vinden.
Toen dat laatste niet spoedig lukte en Janssen, Wynne en Oosterhoff ongeduldig werden, is volgens [appellant] in december 2006 de volgende afspraak tot stand gekomen: Hooftdeksel zou zijn 13.000 aandelen vooralsnog behouden en [appellant], Zeeruiter en B&A zouden de aandelen van Janssen, Wynne en Oosterhoff overnemen, in de verhouding [appellant]: 13.000, Zeeruiter 10.000 en B&A: 4.000 aandelen. Het hof begrijpt dat dit deel van de afspraak in december 2006 is uitgevoerd en dat Driebergenstraat, om dat mogelijk te maken, ook de koopsommen heeft gefourneerd die Zeeruiter en B&A dienden te voldoen.
In vervolg hierop zouden Hooftdeksel en [appellant] hun aandelen na enige tijd overdoen aan Zeeruiter, B&A en de twee nog te vinden geïnteresseerden. Volgens [appellant] bestond de verwachting dat dit laatste in mei 2007 zou kunnen worden afgewikkeld. Dan zou ook de lening van Driebergenstraat afgelost worden.
3.4 Tussen [appellant] enerzijds en Hooftdeksel, Zeeruiter en B&A anderzijds is evenwel een geschil ontstaan over de hoogte van de koopprijs die [appellant] en Hooftdeksel voor hun aandelen zouden ontvangen. De koopprijs is niet schriftelijk vastgelegd, evenmin als de verdere bepalingen van de (beoogde) transactie.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat een koopprijs van
€ 1.302.500 is overeengekomen, die bij helfte tussen hem en Hooftdeksel zou worden gedeeld.
Uit de gedingstukken valt op te maken dat de koopprijs volgens Hooftdeksel, Zeeruiter en B&A aanzienlijk lager lag.
3.5 Het geschil betreffende de koopprijs is tweemaal in kort geding beoordeeld door de voorzieningenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. In beide gevallen is de uitspraak ten gunste van Hooftdeksel, Zeeruiter en B&A uitgevallen en heeft de rechter de door [appellant] gestelde koopovereenkomst tegen de door hem gestelde koopprijs voorshands niet aannemelijk geoordeeld.
3.6 Een bodemgeschil over deze kwestie is noch door [appellant] noch door Hooftdeksel, Zeeruiter en/of B&A aanhangig gemaakt. Daardoor is niet in rechte komen vaststaan of tussen deze partijen inderdaad een gave koopovereenkomst betreffende de aandelen-Mils tot stand gekomen is, en zo ja, tegen welke koopprijs.
3.7 Uit een door Driebergenstraat in eerste aanleg in het geding gebrachte notariële akte valt af te leiden dat Hooftdeksel haar 13.000 aandelen-Mils op 23 oktober 2007 heeft overgedragen aan Zeeruiter, B&A en [A] (hierna: [A]), voor een koopprijs die behoudens herrekening is bepaald op € 181.065,-.
Uit hetgeen [appellant] bij memorie van grieven heeft gesteld valt op te maken dat hij zijn 13.000 aandelen-Mils op 15 mei 2008 heeft verkocht en geleverd aan Zeeruiter en B&A voor een koopprijs van € 300.000,-, te betalen op 1 november 2008 onder toevoeging van vertragingsrente.
3.8 Volgens Driebergenstraat (inleidende dagvaarding sub 3) is in december 2006 mondeling een overeenkomst betreffende 26.000 aandelen-Mils tot stand gekomen tussen [appellant] en Hooftdeksel als verkopers enerzijds en Zeeruiter, B&A en Willemszhoff O.G. BV als kopers anderzijds. Het hof constateert dat dit niet geheel correspondeert met hetgeen [appellant] gesteld heeft.
Driebergenstraat heeft verder een akte van non-comparitie, opgemaakt door genoemde notaris [notaris] op 31 mei 2007, in het geding gebracht blijkens welke een koopovereenkomst met betrekking tot 26.000 aandelen-Mils tot stand zou zijn gekomen tussen Vitatem en [appellant] als verkopers en de zojuist genoemde kopers en [A] als kopers, tegen een koopprijs van
€ 750.000,- behoudens herrekening. Ook deze namen wijken deels af van de door [appellant] en van de door Driebergenstraat genoemde. De overdracht ter uitvoering van deze overeenkomst zou volgens de akte plaatsvinden op 31 mei 2007, maar [appellant] is daartoe niet verschenen (anders dan Vitatem en de kopers).
Driebergenstraat stelt in de inleidende dagvaarding verder nog, dat de door haar genoemde (drie) kopers de koopovereenkomst ontbonden hebben, althans van de koop hebben afgezien.
3.9 Bij conclusie van antwoord in reconventie (sub 9) heeft Driebergenstraat aangevoerd niet te kunnen beoordelen of tussen [appellant] enerzijds en 'de hiervoor genoemde kopers' anderzijds daadwerkelijk een overeenkomst tot stand gekomen is, en zo ja, welke prijs overeengekomen is.
3.10 Bij deze stand van zaken moet het hof constateren dat partijen de verplichting tot het terugbetalen van de lening, althans de opeisbaarheid daarvan, afhankelijk hebben gesteld van de uitvoering van een overeenkomst waarbij [appellant] op zich zou nemen de door hem met het geleende geldsbedrag verworven aandelen-Mils aan een of meer derden te verkopen en te leveren, maar dat partijen met name van mening verschillen over de vraag of een dergelijke overeenkomst daadwerkelijk tot stand gekomen is, en meer in het bijzonder tegen welke koopprijs.
Over een dergelijke overeenkomst is in rechte niet meer komen vaststaan dan het voorlopig oordeel van de genoemde voorzieningenrechter. Aldus kan ook niet worden vastgesteld, zoals Driebergenstraat stelt, dat [appellant] de 'verkoop heeft gefrustreerd en derhalve de verkoop in het geheel niet meer plaatsvindt'.
Ook de ingebrekestelling van Driebergenstraat jegens [appellant] berust daardoor meer op gissingen dan op feiten en zij maakt niet duidelijk om welke reden de lening per direct diende te worden ingelost.
Het hof is dan ook van oordeel dat Driebergenstraat onvoldoende de opeisbaarheid van haar vordering uit hoofde van de geldleen per het door haar gestelde moment heeft onderbouwd. Bij gebreke vandien is er geen ruimte om Driebergenstraat tot het bijbrengen van bewijs van haar stellingen dienaangaande toe te laten.
3.11 Driebergenstraat heeft er nog op gewezen dat zij de opeisbaarheid van haar vordering mede wil doen steunen op het bepaalde bij artikel 6:38 BW. Dit kan haar echter niet baten omdat dit artikel is geschreven voor de situatie dat geen tijd voor de nakoming (in casu de terugbetaling van de lening) is bepaald, terwijl er tussen partijen overeenstemming over bestaat dat [appellant] de lening zou moeten terugbetalen bij gelegenheid van de doorverkoop en overdracht van de aandelen-Mils aan een of meer derden. Dit moment is uiteindelijk blijkens de in zoverre niet weersproken stellingen van [appellant] 15 mei 2008 geworden.
3.12 Driebergenstraat heeft verder nog bij conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat haar vordering 'op grond van het bepaalde in artikel 6:248 BW' opeisbaar is geworden. Het hof kan Driebergenstraat daarin niet volgen. Dit artikel regelt in het eerste lid de aanvullende en in het tweede lid de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Driebergenstraat stelt en onderbouwt onvoldoende op grond van welke feitelijke omstandigheden haar een beroep op welk van beide leden toekomt.
3.13 Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de verbintenis tot terugbetaling van de lening nog niet opeisbaar was ten tijde van het instellen van de vordering in eerste aanleg. In zoverre treft de eerste grief doel.
3.14 In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof nu eerst bezien of de vordering van Driebergenstraat op een van de subsidiair aangevoerde grondslagen voor toewijzing in aanmerking komt c.q. zou zijn gekomen.
3.15 Bij akte in eerste aanleg heeft Driebergenstraat zich op het standpunt gesteld dat 'het respectievelijk niet meewerken aan de doorlevering van de door [appellant] gekochte aandelen in Mils Investments B.V., dan wel het niet terugbetalen van de door [appellant] van Driebergenstraat ter leen ontvangen gelden' een tekortkoming van [appellant] inhoudt die ontbinding van de leenovereenkomst rechtvaardigt.
Het hof is van oordeel dat Driebergenstraat onvoldoende stelt en onderbouwt enerzijds dat [appellant] rechtens gehouden was aan de uitvoering van een door Driebergenstraat verder niet gespecificeerde overeenkomst mee te werken en anderzijds dat (daardoor) de vordering tot terugbetaling van de lening opeisbaar is geworden.
Ook op deze subsidiaire grondslag komt de in rechte aanhangig gemaakte vordering van Driebergenstraat derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
3.16 Meer subsidiair meent Driebergenstraat dat de door haar gestelde feiten onvoorziene omstandigheden opleveren, die rechtvaardigen dat de rechter de bepalingen van de geldleenovereenkomst aldus wijzigt dat [appellant] vanaf 10 juni 2007 de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag verschuldigd wordt en verplicht wordt de lening terstond terug te betalen indien hij niet uiterlijk op 31 december 2007 zijn aandelen-Mils alsnog verkocht en geleverd heeft.
Het hof ziet geen grond om aan dit verzoek tegemoet te komen. Bij het aangaan van de geldleenovereenkomst is niet bepaald dat [appellant] rente over het terug te betalen bedrag verschuldigd zou worden. Daarbij is niet van belang dat [appellant] op dat moment tevens optrad als directeur van (de bestuurder van) Driebergenstraat, aangezien Driebergenstraat niet heeft gesteld dat [appellant] daarbij zijn statutaire bevoegdheden heeft overschreden.
Bij memorie van antwoord heeft Driebergenstraat de datum waarop [appellant] de lening zou terugbetalen, door haar gesteld op 31 mei 2007, aangeduid als een (richt)datum. In deze kwalificatie ligt de opvatting besloten dat deze datum niet als een vaste datum gold en mogelijk overschreden kon worden. Het had dan op de weg van Driebergenstraat gelegen om voor dat niet onvoorzienbare geval bij het aangaan van de geldlening aanspraak te maken op een rentevergoeding. Het hof kan dan ook geen grond aanwezig achten om de overeenkomst op dat punt te wijzigen.
Bij het aangaan van de geldlening was het voorts niet onvoorzienbaar dat, nu voor een deel van de aandelen-Mils nog geïnteresseerden moesten worden gevonden met wie ook over de prijs overeenstemming moest worden bereikt, gedurende langere tijd onzeker zou kunnen zijn wanneer een dergelijke transactie waarbij veel partijen betrokken waren haar beslag zou kunnen krijgen. Die onzekerheid was voor Driebergenstraat niet onvoorzienbaar. Daarom dient het hof het voor rekening van Driebergenstraat te laten dat zij de lening nog niet kan opeisen.
Ook het meer subsidiaire gevorderde komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
3.17 De oorspronkelijke vordering van Driebergenstraat moe(s)t dientengevolge op elk van de daarvoor aangevoerde gronden niet toewijsbaar worden geoordeeld, zij het dat thans wel rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de lening per 15 mei 2008 alsnog opeisbaar is geworden. Deze datum wordt niet beïnvloed door de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij de koopsom voor de aandelen-Mils pas in een later stadium zou ontvangen. Dit voert het hof tot de conclusie dat het beroepen vonnis vernietigd moet worden.
4 Bij gebreke van een opeisbare vordering kon Driebergenstraat geen aanspraak maken op de door haar in rechte gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl er ook geen grond was om [appellant] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. Om dezelfde reden moet geoordeeld worden dat er voldoende termen aanwezig waren om de vordering in reconventie, strekkende tot opheffing van de gelegde beslagen, toe te wijzen. Ook de grieven II tot en met V zijn derhalve gegrond.
5 Het hof komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusies.
5.1 Het beroepen vonnis zal worden vernietigd en het hof zal op het in conventie en in reconventie gevorderde opnieuw recht doen. Daarbij zal de veroordeling tot terugbetaling van de geldlening in stand gelaten worden omdat die inmiddels opeisbaar geworden is en opdat duidelijk is dat de door [appellant] ter uitvoering van het vonnis gedane betaling in zoverre niet meer zonder grond is.
5.2 Het hof merkt nog op dat [appellant] in de appeldagvaarding de opheffing van de namens Driebergenstraat gelegde beslagen heeft gevorderd maar deze vordering niet doet terugkeren in de conclusie van de memorie van grieven. Het hof zal dat laatste als een vergissing beschouwen en ervan uitgaan dat [appellant] zijn oorspronkelijke vordering in reconventie niet heeft willen prijsgeven.
5.3 [appellant] heeft in onderdeel 5 van de memorie van grieven uiteengezet dat hij zekere bedragen als onverschuldigd betaald wenst terug te vorderen. Deze vordering is toewijsbaar voor wat betreft de bedragen die [appellant] uit hoofde van het beroepen vonnis aan Driebergenstraat heeft voldaan, met uitzondering van de hoofdsom van de geldlening aangezien deze inmiddels opeisbaar is geworden. Het hof zal daarbij aannemen dat de betaling van [appellant], zoals hij stelt, heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008, aangezien Driebergenstraat die datum niet heeft tegengesproken.
5.4 Bij deze uitkomst van het geding past dat Driebergenstraat wordt veroordeeld in de gedingkosten van [appellant], zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
? vernietigt het tussen partijen op 19 december 2007 gewezen vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage;
? veroordeelt [appellant] om tegen kwijting aan Driebergenstraat terug te betalen een bedrag van € 227.712,55 en verstaat dat [appellant] aan deze veroordeling heeft voldaan door de betaling die hij op 18 januari 2008 aan Driebergenstraat heeft gedaan:
? wijst de vorderingen van Driebergenstraat voor het overige af;
? veroordeelt Driebergenstraat om aan [appellant] tegen kwijting terug te betalen:
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 227.712,55 over de periode 10 juni 2007 tot 18 januari 2008, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit rentebedrag over de periode 18 januari 2008 tot de dag van terugbetaling;
- een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover over de periode 18 januari 2008 tot de dag van terugbetaling;
- de in eerste aanleg in conventie en in reconventie geliquideerde proceskosten ten bedrage van te zamen € 12.309,34, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover over de periode 18 januari 2008 tot de dag van terugbetaling;
? veroordeelt Driebergenstraat om aan [appellant] binnen 14 dagen na heden de proceskosten aan de zijde van [appellant] te voldoen, begroot op € 1.136,- voor griffierecht en € 5.000,- salaris advocaat in eerste aanleg en op € 303,- voor griffierecht en € 3.263,- salaris advocaat in hoger beroep, welke bedragen bij gebreke van tijdige betaling vanaf de 15e dag tot de dag van betaling worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
? veroordeelt Driebergenstraat om de namens haar ten laste van [appellant] gelegde beslagen onder Postbank NV en ING Bank NV alsmede op de aandelen van [appellant] in Mils Investments BV en op onroerende zaken van [appellant] op te heffen;
? veroordeelt Driebergenstraat om aan [appellant] binnen 14 dagen na heden de proceskosten aan de zijde van [appellant] te voldoen, begroot op € 2.500,- salaris advocaat in eerste aanleg en op € 1.631,50 salaris advocaat in hoger beroep, welke bedragen bij gebreke van tijdige betaling vanaf de 15e dag tot de dag van betaling worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
in conventie en in reconventie:
? veroordeelt Driebergenstraat om aan [appellant] tegen kwijting terug te betalen
de in eerste aanleg in conventie en in reconventie geliquideerde proceskosten ten bedrage van te zamen € 12.309,34, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover over de periode 18 januari 2008 tot de dag van terugbetaling;
? verklaart dit arrest voor wat betreft de in het dictum vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
? wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, J. Kramer en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2009 in aanwezigheid van de griffier.