ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4265

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.019.806-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Kamminga
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsonderzoek gelast in hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, [F.]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2008 aangevochten. De rechtbank had bepaald dat de vader eenmaal per twee weken omgang mocht hebben met [F.], onder bepaalde voorwaarden. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader verzocht om bekrachtiging.

Tijdens de zitting op 17 december 2008 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij de moeder aanvoerde dat de rechtbank zich ten onrechte had gebaseerd op een rapport van de raad voor de kinderbescherming. De vader betwistte de claims van de moeder en stelde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor de omgang. Het hof constateerde dat de communicatie tussen de ouders problematisch was, wat een belemmering vormde voor een goede omgangsregeling.

Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om een ouderschapsonderzoek te gelasten, om de pedagogische en affectieve mogelijkheden van beide ouders te onderzoeken. Mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff werd benoemd als deskundige, en het hof stelde dat de kosten van het onderzoek ten laste van de rijksoverheid zouden komen. De behandeling van de zaak werd aangehouden tot 26 juli 2009, zodat het onderzoek kon plaatsvinden. Het hof benadrukte het belang van een goede samenwerking tussen de ouders voor de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak van een heroriëntatie op het ouderschap na de scheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 januari 2009
Zaaknummer : 200.019.806/01
Rekestnummer : 1424-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1660
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.H. van Meurs,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.L. van der Eerden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 november 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2008.
De vader heeft ter terechtzitting een verweerschrift ingediend.
De raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad, heeft het hof bij brief van 11 december 2008, laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 17 december 2008 is de zaak (tezamen met zaaknummer: 105.011.989/01) mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder en de vader, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 29 november 2005 en 10 juli 2007 van de rechtbank Rotterdam.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
De ouders hebben een affectieve relatie gehad van 2002 tot 2004.
Uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige [F.], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [F.].
De vader heeft [F.] erkend op 8 april 2004.
Bij bovengenoemde beschikking van 29 november 2005 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat de vader in de gelegenheid wordt gesteld tot omgang met [F.] onder de begeleiding van het Rotterdams Omgangshuis. Tevens is de raad verzocht een onderzoek in stellen betrekking tot de omgang tussen de vader en [F.] en de rechtbank hieromtrent te rapporteren. Voor het overige is de behandeling aangehouden.
Daarna heeft de rechtbank bij de opvolgende beschikking van 10 juli 2007 een omgangsregeling bepaald waarbij de vader in de gelegenheid wordt gesteld [F.] te ontmoeten in het Rotterdams Omgangshuis. Voor het overige is de behandeling aangehouden.
Bij de opvolgende –bestreden- beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader de minderjarige eenmaal per twee weken bij zich mag hebben:
- eerst vier keer een dagdeel bij zijn ouders;
- daarna vier keer een dagdeel bij hemzelf;
- daarna een dag per twee weken alsmede de helft van de feestdagen.
Tevens is bepaald dat de moeder aan de vader eenmaal per kwartaal een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige, alsmede een afschrift van de schoolrapporten via haar advocaat doet toekomen en hem tevens schriftelijk op de hoogte stelt omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige.
Het hof gaat voorts uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [F.].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en (naar het hof begrijpt) het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen.
3. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. Ter toelichting op haar hoger beroep betoogt de moeder in haar eerste grief dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebaseerd op het rapport van de raad, nu dit rapport volgens de moeder onjuist en onvolledig is. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat de ouders na de veroordeling van de vader onderling een omgangsregeling hebben afgesproken en dat zij deze in stand hebben gehouden. De moeder voert daartoe aan dat zij na moeizame communicatie en dreigementen van de zijde van de vader de uitvoering van de omgangsregeling medio januari heeft overgedragen aan de grootvader van moederszijde. Nadat ook hij door de vader werd bedreigd, heeft de moeder de omgang gestaakt.
5. De vader bestrijdt haar beroep en voert daartoe aan dat hij de indruk heeft dat de moeder uit rancunegevoelens iedere omgang tussen hem en zijn zoon wil verhinderen. De vader stelt dat er sprake is van een steeds verergerende vorm van projectie van de slechte relatie tussen de vader en de moeder naar de relatie tussen de vader en [F.], waar volgens de vader zowel de raad als het omgangshuis Horizon hebben vastgesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor de omgang tussen de vader en [F.]. De vader maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van [F.]. Volgens de vader zijn er geen omstandigheden aangevoerd die het ontbreken van ieder contact tussen hem en [F.] rechtvaardigen.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over de omgang tussen de vader en de minderjarige. Het hof is van oordeel dat de minderjarige er het meest bij gebaat is dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten.
7. Het hof zal als deskundige benoemen: mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff, gevestigd aan de Leo Gestelstraat 2, 3443 VS te Woerden, bereikbaar op telefoonnummer: [nummer] en e-mailadres: [e-mail adres]. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek. De moeder dient de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
8. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 26 juli 2009 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de minderjarige – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de minderjarige in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
9. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
d. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige?
e. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige?
f. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt?
g. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?
10. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige – bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder – de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de omgang tussen de vader en de minderjarige.
11. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW.
12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 26 juli 2009 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 8;
gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 6 tot en met 10;
benoemt tot deskundige mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff voornoemd;
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 11 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. Van Leuven, en bij diens ontstentenis: mr. Kamminga;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Kamminga en Van Montfoort, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009.