ECLI:NL:GHSGR:2009:BL9417

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.028.483-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof in echtscheidingszaak met verzoek tot nevenvoorziening voor woning in Frankrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man had op 18 maart 2009 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2008, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de behandeling van nevenvoorzieningen was aangehouden. De vrouw diende op 23 juli 2009 een verweerschrift in, en beide partijen hebben op 30 juli 2009 hun standpunten mondeling toegelicht.

De kern van het geschil betrof de echtscheiding en het verzoek van de man om het gebruik van de voormalige echtelijke woning in Frankrijk, inclusief de daarbij behorende vakantieappartementen en inboedel, voort te zetten. Het hof overwoog dat het verzoek van de man tot het treffen van een nevenvoorziening niet kon worden behandeld, omdat de woning zich buiten Nederland bevond. Dit was in strijd met artikel 4, lid 3, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waardoor het hof zich onbevoegd achtte om hierover te oordelen.

Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man. Tevens werd de man veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de vrouw waren begroot op € 1.788,- voor advocaatkosten en € 251,- aan griffierecht. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechters Husson, Mink en Bouritius aanwezig waren, bijgestaan door griffier mr. Willems.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 augustus 2009
Zaaknummer : 200.028.483/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7580
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C. Lang, te Waalre,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.L. Brokking-van Alphen te Valkenswaard.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 december 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 23 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 20 juli 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten die allen het woord hebben gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn de behandeling en de beslissing ten aanzien van de nevenvoorzieningen aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de echtscheiding en de voortzetting van het gebruik van de voormalige echtelijke woning van partijen met de daarbij behorende vakantieappartementen en inboedel.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, opnieuw de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de man gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, gerechtigd is het gebruik van de voormalige echtelijke woning met de daarbij behorende vakantieappartementen en inboedel, staande en gelegen te [adres], voort te zetten.
3. De vrouw verzoekt de vordering van de man af te wijzen hetzij door niet-ontvankelijkverklaring; hetzij door ontzegging en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bevoegdheid van het gerechtshof
4. Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep van de man strekt ertoe de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorziening te herstellen, zodat op hetzelfde moment wordt beslist op beide verzoeken. Gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering acht het hof zich niet bevoegd over het verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening van de man te oordelen, nu de woning waarop het verzoek betrekking heeft buiten Nederland is gelegen. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat er geen band tussen de echtscheiding en nevenvoorziening in stand te houden valt, zoals de man heeft betoogd.
Proceskostenveroordeling
5. De man zal overeenkomstig het daartoe strekkend verzoek van de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Voor een compensatie van kosten ziet het hof in dit geval geen aanleiding, nu is komen vast te staan dat de man de vrouw nodeloos in rechte heeft betrokken.
6. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek van de man om te bepalen dat hij gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, gerechtigd is het gebruik van de voormalige echtelijke woning met de daarbij behorende vakantieappartementen en inboedel, staande en gelegen te [adres], voort te zetten;
veroordeelt de man in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.788,- ter zake van salaris van de advocaat en € 251,- aan griffierecht en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Bouritius, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2009.