ECLI:NL:GHSGR:2009:BL9513

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.576-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Labohm
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had op 23 december 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 1 oktober 2008, waarin de echtscheiding was uitgesproken en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen was vastgesteld. De man, verweerder in hoger beroep, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2009, ondanks dat hij daartoe behoorlijk was opgeroepen. De advocaat van de vrouw verklaarde dat de echtscheidingsbeschikking niet was ingeschreven, omdat de vrouw niet van echt wenst te scheiden. Het hof heeft ambtshalve navraag gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand en vastgesteld dat de beschikking van de rechtbank op 15 oktober 2009 niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage. Hierdoor was de wettelijke termijn voor inschrijving verstreken en bleef het huwelijk van partijen in stand. Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de echtscheidingsbeschikking niet was ingeschreven. De beslissing werd genomen door de rechters M. Stille, A. Labohm en J. van Wijk, met mr. Willems als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 november 2009
Zaaknummer : 200.022.576/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-1367 en F1 RK 07-2676
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Akdemir, te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. E.N.J. Molendijk, te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 17 april 2009 en 6 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 19 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen rechtsbijstand te zoeken en alle relevante financiële stukken te overleggen, waaronder ook gegevens met betrekking tot het beëindigen van zijn v.o.f.
Op 23 september 2009 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [het kind I], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats], en [het kind II], geboren op [geboortedatum in] 2000 te [geboorteplaats], telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 194,- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend. Voorts is het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud voor de vrouw afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, alsmede de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de echtscheidingsbeschikking niet heeft ingeschreven, aangezien de vrouw niet van echt wenst te scheiden.
3. Aangezien de man niet ter terechtzitting is verschenen heeft het hof ambtshalve navraag gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage omtrent de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Op grond van het resultaat van die navraag stelt het hof vast dat de beschikking van 1 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam (rekestnummer 286085/F1 RK 07 en 295766/F1 RK 07-2676) op 15 oktober 2009 niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
4. Het hof overweegt dat, nu de wettelijke termijn voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand termijn is verstreken het huwelijk van partijen nog in stand is. Derhalve kan de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet worden ontvangen.
5. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Van Wijk, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2009.