ECLI:NL:GHSGR:2009:BM6203

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.010.743-01 en 105.010.766-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Kamminga
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag bij voortdurende strijd tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de ouders over hun kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De moeder en de vader waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2006, waarin zij van het ouderlijk gezag over de kinderen waren ontheven. De ouders waren verwikkeld in een langdurige en heftige strijd, die leidde tot een onveilige thuissituatie voor de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat waren om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over de opvoeding van de kinderen, wat resulteerde in een loyaliteitsconflict voor de kinderen.

Het hof heeft de verzoeken van de ouders om herinvoering van het ouderlijk gezag afgewezen. De moeder had verzocht om haar opnieuw met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] te belasten, terwijl de vader verzocht om de ontheffing van zijn ouderlijk gezag te vernietigen. Het hof oordeelde dat de ontheffing van het gezag van beide ouders noodzakelijk bleef, gezien de aanhoudende strijd en de ongeschiktheid van de ouders om de belangen van de kinderen te waarborgen. De betrokkenheid van Jeugdzorg werd als essentieel beschouwd om de rust voor de kinderen te waarborgen.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak om de kinderen te beschermen tegen de destructieve strijd tussen de ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige situatie, waarin Jeugdzorg de voogdij uitoefent, in het belang van de kinderen is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de ouders in staat zijn om op een verantwoorde manier met het ouderlijk gezag om te gaan. De bestreden beschikking werd dan ook bekrachtigd, en de verzoeken van de ouders werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 105.010.743/01 en 105.010.766/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 06-671 en F2 RK 06-1634
In de zaak met zaaknummer: 105.010.743/01:
[appellante1],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage,
tegen
het Openbaar Ministerie,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Officier van Justitie.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [appellant2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Scheimann te Rotterdam.
In de zaak met zaaknummer: 105.010.766/01:
[appellant2],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage,
tegen
het Openbaar Ministerie,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Officier van Justitie.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [appellante1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Scheimann te Rotterdam,
Als informant is in beide zaken aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder en de vader zijn ieder afzonderlijk op 2 februari 2007 en 7 februari 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 november 2006 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 3 september 2007 een verweerschrift op het hoger beroep van de moeder ingediend.
De Officier van Justitie heeft op 17 december 2007 een conclusie ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 19 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 februari 2007 en 21 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 12 december 2007 stukken ingekomen.
Op 19 december 2007 zijn beide zaken tezamen mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P. van den Berg te Spijkenisse, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Beumer te Spijkenisse. Namens Jeugdzorg zijn verschenen mevrouw [J.D.] en de heer [J.G.], bijgestaan door hun advocaat, mr. S. Scheimann, en namens de raad is verschenen de heer [H.M.]. [De minderjarige 1], geboren [in] 1992 te [geboorteplaats], is in raadkamer gehoord.
Het hof heeft de behandeling pro forma aangehouden teneinde de ouders de gelegenheid te geven op één lijn te komen over de volgende zaken:
- verbetering van hun onderlinge verhouding;
- medewerking verlenen aan een extern onderzoek, door Jeugdzorg opgedragen, waarin hun pedagogische vermogens en vaardigheden (mede) worden onderzocht en gerapporteerd.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van de moeder zijn op 31 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen;
- van de zijde van Jeugdzorg zijn op 18 april 2008, 17 oktober 2008, 18 juni 2009 en
23 september 2009 aanvullende stukken ingekomen;
- van de zijde van de vader zijn op 11 november 2008 en 21 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
- op 8 mei 2009 is de definitieve rapportage van de ouderschapsbeoordeling van het Ambulatorium Ottho Gerhard Heldring te Zetten (hierna: Ambulatorium) ingekomen, welke enkel is opgenomen in de zaak met zaaknummer 105.010.743/01.
Bij brief van 12 augustus 2009 heeft de Officier van Justitie het hof laten weten niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
Op 7 oktober 2009 is de mondelinge behandeling van beide zaken voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P. van den Berg te Spijkenisse, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Huisman te Rotterdam. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: de heer [J.G.] en de advocaat van Jeugdzorg. Namens de raad is verschenen: de heer [J.K.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. [de minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.
De moeder heeft ter terechtzitting haar beroep gewijzigd in die zin, dat zij haar grieven ten aanzien van [De minderjarige2], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], intrekt.
Op 15 oktober 2009 is [de minderjarige2] in raadkamer gehoord in verband met het hoger beroep van de vader. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal is bij brief van 19 oktober 2009 in afschrift toegezonden aan de vader en de overige betrokkenen in de zaak met zaaknummer 105.010.766/01 onder mededeling dat binnen zeven werkdagen na dagtekening een reactie kan worden ingediend.
Nadien is van de zijde van de vader bij het hof op 23 oktober 2009 een schriftelijke reactie ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn – uitvoerbaar bij voorraad – onder meer de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige2] en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over hen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat [de minderjarige 1] sinds juni 2009 bij de moeder verblijft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van het gezag van de ouders over [de minderjarige 1] en [de minderjarige2] (hierna gezamenlijk verder: de kinderen).
2.1. De moeder verzoekt – onder nader aan te vullen gronden – de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarigen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de Officier van Justitie af te wijzen.
2.2. Nu de moeder haar grieven ten aanzien van [de minderjarige2] ter terechtzitting heeft ingetrokken, behoeft haar hoger beroep in zoverre geen bespreking meer.
3.1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de Officier van Justitie tot ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader af te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.
3.2. De vader heeft ter terechtzitting zijn beroep gewijzigd in die zin, dat hij primair verzoekt om hem, evenals de moeder, opnieuw te belasten met het ouderlijk gezag. Subsidiair verzoekt hij het hof de beslissing aan te houden totdat het onderzoek naar zijn pedagogische kwaliteiten alsnog heeft plaatsgevonden.
4. De Officier van Justitie, Jeugdzorg en de raad bestrijden beide beroepen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] dient te worden belast. Sinds juni 2009 woont [de minderjarige 1] onafgebroken bij de moeder. Het gaat goed met [de minderjarige 1] sinds hij weer thuis woont en de moeder heeft maatschappelijk werk ingeschakeld voor het geval zij hulp bij de opvoeding nodig heeft. [de minderjarige 1] is inmiddels 17 jaar en zal naar verwachting het laatste jaar van zijn minderjarigheid bij de moeder blijven wonen. De moeder verzorgt hem, maar heeft niet het ouderlijk gezag. Dit is een onwenselijke situatie. Er staat volgens haar niets aan in de weg om haar weer met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] te belasten. Zij is van mening dat er geen strijd meer te verwachten is met de vader. Bovendien is Jeugdzorg nog betrokken bij het gezin omdat de ontheffing van het gezag ten aanzien van [de minderjarige2] in stand blijft.
6. De vader is van mening dat hij ten onrechte van het ouderlijk gezag over de kinderen is ontheven. Hij voelt zich niet serieus genomen door Jeugdzorg. In zijn beleving is Jeugdzorg er slechts op uit om hem het contact met zijn kinderen te ontzeggen. Hij heeft immers al op 1 juli 2008 een schriftelijke toestemmingsverklaring overhandigd, terwijl vervolgens geen onderzoek naar zijn opvoedingscapaciteiten is opgestart. Ook is er niet gezocht naar mogelijkheden voor contactherstel tussen hem en de kinderen. Voorts stelt de vader dat er geen sprake is van een situatie dat de maatregelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn gebleken om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. De vader is van mening dat Jeugdzorg zich vastbijt in problemen die zij zelf met in elk geval hem hebben. Hij is van mening dat Jeugdzorg die problemen juist groter heeft gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat het vertrouwen over en weer volledig weg is. En anders dan de rechtbank op grond van de verklaringen van Jeugdzorg verwachtte, heeft de ontheffing wel degelijk geleid tot vermindering en zelfs verbreking van het contact tussen de vader en [de minderjarige2].
7. De Officier van Justitie overweegt in zijn conclusie dat de gronden tot ontheffing nog steeds aanwezig zijn en dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
8. Namens Jeugdzorg is gesteld dat de ontheffing van beide ouders gehandhaafd dient te blijven. Ten aanzien van de moeder stelt Jeugdzorg het volgende. [de minderjarige 1] zat in de leefgroep van “de Haven” van de stichting de Lindenhof in Maassluis, maar moest daar per 1 september 2009 weg. Jeugdzorg heeft hierop geanticipeerd door hem in te schrijven bij andere instellingen, maar daar werd hij op de wachtlijst gezet. [de minderjarige 1] heeft aangegeven bij de moeder te willen wonen en zodoende woont hij sinds juni 2009 bij de moeder. Hoewel het nu redelijk gaat en de samenwerking met de moeder verbeterd is, is Jeugdzorg van mening dat de ontheffing gehandhaafd dient te blijven. Gedurende de drie jaar dat Jeugdzorg is belast met de voogdij over [de minderjarige 1] is er meer rust in de situatie gekomen. Het is belangrijk om de rust ook in het laatste jaar van zijn minderjarigheid te handhaven. De moeder stelt weliswaar dat zij bestand is tegen de vader, maar Jeugdzorg betwijfelt dat. In ieder geval is [de minderjarige 1] niet tegen hem bestand. [de minderjarige 1] heeft behandeling nodig voor zijn problemen met de vader op het moment dat hij hier aan toe is. Een minder verstrekkende maatregel is onvoldoende om de dreiging af te wenden, omdat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing eerder al onvoldoende zijn gebleken om de kinderen buiten de strijd van de ouders te houden. Er bestaat een risico dat de strijd tussen de ouders wordt hervat op het moment dat het ouderlijk gezag teruggegeven wordt aan de moeder. Jeugdzorg neemt momenteel de beslissingen in overleg met de moeder. Tijdens de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling was dit niet anders, maar de vader is bij een ontheffing buiten beeld en kan ageren tegen Jeugdzorg. Jeugdzorg acht het in het belang van [de minderjarige 1] dat hij buiten de strijd van de ouders gehouden wordt en is van mening dat de status quo gehandhaafd dient te blijven.
9. Ten aanzien van de vader stelt Jeugdzorg het volgende. De vader heeft jarenlang geen omgang gehad met [de minderjarige 1]. Dit is niet het gevolg van de ontheffing. Het standpunt van Jeugdzorg is dat het contact met de beide ouders van belang is voor de kinderen. Het is onduidelijk hoe de problemen van [de minderjarige 1] zijn op te lossen. Hij is nog niet toe aan therapie. Jeugdzorg staat hierin machteloos. Ten aanzien van [de minderjarige 1] ziet Jeugdzorg geen opvoedersrol voor de vader weggelegd in de toekomst, maar hopelijk is er wel een mogelijkheid voor omgang. Ten aanzien van [de minderjarige2] is geprobeerd het contact op gang te brengen. Dat is in twee jaar niet gelukt en Jeugdzorg ziet geen toekomstperspectief voor een opvoedersrol voor de vader. Jeugdzorg is van mening dat de huidige situatie, waarin er rust is voor de kinderen, dient te worden gehandhaafd. Voor wat betreft het toestemmingsformulier van de vader stelt Jeugdzorg dat er dient te worden uitgegaan van wat er op papier staat. Jeugdzorg kan zich niet vinden in de restricties die de vader stelt en volgens Jeugdzorg is er nu geen onderzoek meer nodig.
10. Namens de raad is gesteld dat het in het belang van de kinderen is dat de ontheffing gehandhaafd blijft. Er heeft een destructieve strijd tussen de ouders gewoed waaraan de kinderen ten onder dreigden te gaan. Door Jeugdzorg met de voogdij over de kinderen te belasten is de strijd gestaakt en kunnen de kinderen op zoek gaan naar hun eigen opdracht in het leven; hetgeen van belang is voor hun ontwikkeling. De ouders willen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar er is geen intentieverklaring hoe dit gezag in te richten. Het risico van hervatting van de strijd en de daarmee samenhangende dreiging voor de kinderen is erg groot. [de minderjarige 1] is weliswaar bijna volwassen, maar heeft therapie nodig. De raad stelt zich op het standpunt dat de huidige situatie voortgezet moet worden.
Algemeen
11. Het hof overweegt als volgt. Aan het hof ligt de vraag voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde van artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek van meer dan één jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders – onvoldoende is om een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen af te wenden.
12. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat sinds de echtscheiding een hevige strijd gaande is tussen de ouders. Zij zijn niet in staat gebleken met elkaar te communiceren over de kinderen. Door deze strijd is de thuissituatie voor de kinderen dermate onveilig en onrustig geworden dat zij in 2003 uithuis geplaatst werden. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn onvoldoende gebleken om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Het lukte de ouders niet hun onderlinge conflicten tijdens de bezoeken aan de kinderen niet met de kinderen te bespreken. De kinderen werden teveel in de strijd betrokken en kwamen in een loyaliteitsconflict terecht. Jeugdzorg verzocht in april 2004 een FORA-onderzoek naar de pedagogische vermogens en vaardigheden van de ouders en de problemen van de kinderen. De ouders hebben geen medewerking verleend aan het onderzoek. Uit het FORA-onderzoek van 14 oktober 2004 kwam naar voren dat de kinderen affectief verwaarloosd waren en er geen gevoel van veiligheid was binnen het gezin. Sinds 7 november 2006 is Jeugdzorg belast met de voogdij over de kinderen.
13. Gedurende de procedure in hoger beroep zijn de ouders in de gelegenheid gesteld alsnog hun medewerking te verlenen aan een extern onderzoek naar hun pedagogische vermogens en vaardigheden. De vader heeft aangegeven alleen onder bepaalde voorwaarden mee te willen werken aan het onderzoek. Deze voorwaarden waren dermate onduidelijk dat het Ambulatorium Ottho Geldring te Zetten (verder: Ambulatorium) hier niet mee heeft ingestemd. De moeder heeft uiteindelijk haar toestemming verleend en op 7 mei 2009 is het onderzoek van het Ambulatorium afgerond.
Ten aanzien van het hoger beroep van de vader
14. Voor zover de vader verzoekt om aanhouding van de zaak totdat het onderzoek naar zijn pedagogische kwaliteiten heeft plaatsgevonden, acht het hof dit verzoek niet voor toewijzing vatbaar. De procedure omtrent het ouderlijk gezag is reeds lange tijd gaande, de vader heeft herhaaldelijk de mogelijkheid gekregen zijn medewerking te verlenen aan een dergelijk onderzoek en bovenal vereist het belang van de kinderen dat zij op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verkrijgen over hun toekomstperspectief.
15. Voor zover de vader verzoekt tezamen met de moeder met het ouderlijk gezag over de kinderen te worden belast, overweegt het hof als volgt. Door de hevige strijd na de echtscheiding zijn zowel de vader als de moeder eerder niet in staat gebleken de belangen van de kinderen bij de invulling van het ouderlijk gezag te waarborgen. Tot op heden heeft de vader geen medewerking verleend aan een onderzoek naar zijn pedagogische vaardigheden waaruit zou moeten blijken of hij over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikt om een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen af te wenden. Naar het oordeel van het hof heeft de vader zichzelf daarmee de mogelijkheid ontnomen invulling te geven aan het ouderlijk gezag en volgt reeds hieruit dat is voldaan aan de voorwaarden voor een gedwongen ontheffing. De beslissing om de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over de kinderen dient dan ook in stand te blijven. Gelet hierop behoeft het beroep van de vader voor het overige geen bespreking meer.
Ten aanzien van het hoger beroep van de moeder
16. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag onder de huidige omstandigheden nog steeds bestaat. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat gedurende de periode dat Jeugdzorg met de voogdij over [de minderjarige 1] is belast, rust in de situatie is ontstaan. Door Jeugdzorg alle beslissingen ten aanzien van zijn verzorging en opvoeding te laten nemen, wordt [de minderjarige 1] buiten de strijd tussen de ouders gehouden. De beslissingen over de opvoeding van [de minderjarige 1] worden door Jeugdzorg in overleg met de moeder genomen. Indien de vader het niet eens is met de beslissingen kan hij ageren tegen Jeugdzorg. Het hof acht het in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige 1] dat deze situatie ook in het laatste jaar van zijn minderjarigheid wordt voortgezet. Het hof acht het risico reëel dat de strijd tussen de ouders wordt hervat indien de moeder met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt belast. Gezien de gebeurtenissen in het verleden acht het hof een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende om deze bedreiging af te wenden. Het hof is geen feiten of omstandigheden bekend waaruit blijkt dat de vader en de moeder thans wel in staat zijn om met elkaar te communiceren. De strijd tussen de ouders belemmert een adequate begeleiding van [de minderjarige 1], terwijl hij in verband met zijn problemen met de vader nog therapie nodig heeft.
17. Het vorenstaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Willems als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.