GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.008.129/01
Rolnummer rechtbank : CV EXPL 06-3424
arrest van de familiekamer d.d. 15 december 2009
[appellant],
wonende te Lienden,
appellant, tevens geïntimeerde in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. de Haan, kantoorhoudend te Grave,
[verweerder],
wonende te Waddinxveen,
geïntimeerde, tevens appelant in hoger beroep
hierna te noemen: de zoon,
advocaat: mr. M. van der Kist, kantoorhoudend te Waddinxveen.
Bij exploot van 3 juni 2008 is de vader in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 maart 2008, door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector Kanton, tussen de partijen gewezen.
Blijkens de memorie van grieven strekt het appel zich mede uit tot het tussenvonnis van 5 juni (het hof begrijpt: juli) 2007 door de kantonrechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij de bestreden vonnissen is de vordering van de vader, inhoudende, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van de zoon om aan de vader, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 4.152,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding, tot aan die der voldoening en met veroordeling van de zoon in de kosten van het geding, afgewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vader zeven grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de zoon de grieven bestreden. Tevens heeft hij incidenteel hoger beroep tegen het tussenvonnis van 5 juli 2007 en het vonnis van 13 maart 2008 ingesteld onder aanvoering van twee grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep heeft de vader de grieven bestreden.
De zoon heeft arrest gevraagd en zijn procesdossier aan het hof overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld onder 2.1 in het tussenvonnis van 5 juli 2007 is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In het principale appel vordert de vader primair vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt: de bestreden vonnissen) en opnieuw rechtdoende, de zoon alsnog te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om aan de vader te betalen het bedrag van € 4.151,13 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2006, althans van enig bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, en subsidiair, indien en voor zover het hof eveneens mocht menen dat de vordering thans niet opeisbaar mocht worden geacht, wordt verzocht de zoon alsnog te veroordelen tot het bedrag dat de zoon, volgens het hof in goede justitie te bepalen, verschuldigd mocht zijn met bepaling van de termijn waarop het te bepalen bedrag wel opeisbaar kan worden geacht, alles met veroordeling van de zoon in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van de raadsman van de vader. De zoon heeft in het principale appel geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. In het incidentele appel vordert de zoon vernietiging van de bestreden vonnissen echter uisluitend voor zover tegen die vonnissen in incidenteel appel grieven zijn aangevoerd en in zoverre opnieuw rechtdoende in hoger beroep, tot afwijzing van de vordering van de vader in het incidentele appel. In het principale en incidentele appel heeft de zoon geconcludeerd tot veroordeling van de vader in principaal appel en incidenteel appel, in de kosten van het hoger beroep en met de verklaring dat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar is bij voorraad, met de bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest. De vader heeft in het incidentele appel geconcludeerd dat het incidentele appel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden verworpen, alles met veroordeling van de zoon in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van de raadsman van de vader.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. De zoon vordert in het incidentele appel geen andere beslissing dan in het vonnis van 13 maart 2007 is gegeven, zodat hij om die reden daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof zal hetgeen in het incidentele appel is aangevoerd, als verweer betrekken bij het principale appel.
6. De vader heeft aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd een jegens hem bestaande opeisbare schuld van de zoon ten bedrage van:
a) € 1.926,66 per 9 juli 2006, gespecificeerd op de bij conclusie van repliek overgelegde lijst (hierna: de lijst);
b) € 137,50 ter zake van in Hongarije gemaakte kosten;
c) € 2.087,97 ter zake van kosten telefoonabonnementen en dataverkeer.
7. De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met de zoon de lijst tussentijds steeds heeft besproken en betalingsafspraken dienaangaande met de zoon heeft gemaakt. In ieder geval zijn op 9 juli 2006 mondelinge afspraken gemaakt aangaande de terugbetaling van de bovenvermelde bedragen.
8. De zoon heeft de totstandkoming van een rechtsgeldige lening betreffende voornoemde bedragen van zijn vader aan hem betwist. Meer in het bijzonder heeft de zoon betwist dat genoemde bedragen ten behoeve van hem zijn voldaan, en, zo dit wel het geval is, dat deze betrekking hebben op uitgaven die niet onder de wettelijke onderhoudsplicht vallen van de vader, en overigens dat geen sprake is van rechtens afdwingbare betalingsafspraken.
9. Het hof stelt voorop dat betalingsafspraken van de vader met de zoon die gelegen zijn vóór 24 januari 2005, zijnde de datum waarop de zoon meerderjarig is geworden, niet rechtens afdwingbaar zijn. De zoon was tot die datum onbekwaam rechtens bindende afspraken aan te gaan zodat de vader daarbij tevens optrad als de wettelijke vertegenwoordiger van de zoon. De vader heeft in dat geval feitelijk met zichzelf die gestelde betalingsafspraken ten laste van de zoon gemaakt, hetgeen in strijd is met de wet.
10. Voor zover de vader zich op het standpunt stelt dat op 9 juli 2006 bindende afspraken tot terugbetaling van de onder rechtsoverweging 5 genoemde bedragen met de zoon zijn gemaakt, zal de vader, tegenover de betwisting door de zoon, overeenkomstig zijn gespecificeerde aanbod daartoe, worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
Partijen dienen bij akte hun verhinderdata op te geven voor de maanden februari en maart 2010.
verklaart de zoon niet-ontvankelijk in zijn incidentele appel;
laat de vader toe tot het leveren van bewijs door middel van het horen van getuigen van zijn stelling dat hij op 9 juli 2006 met de zoon afspraken heeft gemaakt aangaande de terugbetaling van de in rechtoverweging 5 vermelde bedragen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen tijdstip in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. Mos-Verstraten als raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de man tenminste 14 dagen voor het verhoor de namen en de woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de vrouw en aan de griffie op geeft en voor oproeping van de getuigen zorg zal dragen;
bepaalt dat de advocaten binnen 14 dagen na het wijzen van dit arrest, bij brief gericht aan de griffier van dit hof onder vermelding van het zaaknummer, hun verhinderdata opgeven voor de maanden februari en meert 2010;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mos-Verstraten en Dusamos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.