GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.020.062/01
Rolnummer Rechtbank : 321386/KG ZA 08-1299
arrest van de familie kamer d.d. 15 december 2009
[appellant],
wonende te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.E.M. van den Hoff te Utrecht,
[verweerster],
wonende te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Q. Overeijnder te ‘s-Gravenhage .
Het verloop van het geding
De man is bij exploit van 27 november 2008 onder aanvoering van vijf grieven en met betekening van producties in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 oktober 2008 tussen de partijen gewezen.
Ter zitting van 13 januari 2009 heeft de man voor eis geconcludeerd en een productie in het geding gebracht.
Ter zitting van 24 maart 2009 heeft de vrouw een memorie van antwoord met producties ingediend.
Partijen hebben de zaak bepleit op 4 november 2009. De man heeft bij die gelegenheid een vijftal producties in het geding gebracht en pleitnotities overgelegd.
De man heeft gefourneerd op 4 november 2009 en partijen hebben arrest gevraagd.
Arrest is bepaald op 15 december 2009.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten als vermeld in het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter als vermeld onder 1.1 tot en met 1.7.
In het hoger beroep is tevens nog als vaststaand tussen partijen gebleken:
• dat de man in december 2008 in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is uitgeschreven als woonachtig op [een adres] te Pijnacker en dat de man hierover een bezwaarprocedure aanhangig heeft gemaakt;
• dat de man nog altijd is gehuwd met een andere vrouw en dat uit dit huwelijk op of omstreeks 10 juni 2008 een kind is geboren;
2. De man vordert het bestreden vonnis te vernietigen en te bepalen dat hem het alleenrecht tot het bewonen van de woning toekomt, althans voorlopig; voorts te bepalen dat indien de vrouw zich de toegang tot de woning verschaft, de man gemachtigd is om met behulp van de sterke arm van politie en justitie haar de toegang tot de woning te ontzeggen teneinde de uitvoering van het te wijzen arrest te bewerkstelligen en te bepalen dat, wanneer de vrouw in strijd met het arrest handelt, zij een dwangsom verbeurt van € 250,00 per keer, een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
3. De vrouw verweert zich tegen het gevorderde en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis zo als gewezen door de voorzieningenrechter op 30 oktober 2008 te bekrachtigen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties en aan beide zijden gevallen.
2. Aan de hand van de stukken en hetgeen bij gelegenheid van het pleidooi door partijen naar voren is gebracht is het hof duidelijk geworden dat partijen hebben beoogd middels de door hen gemeenschappelijk gehuurde woning aan de [adres] inhoud te geven aan hun affectieve relatie. Partijen hebben omtrent die invulling ieder hun eigen gedachten gehad: de vrouw heeft gehoopt dat de man zijn relatie met zijn echtgenote zou opgeven. Toen zij eind 2007 tot de vaststelling kwam dat de man dat niet deed was voor haar de affectieve relatie met de man ten einde. Voor de man werd pas duidelijk dat de affectieve relatie met de vrouw eindigde op het moment dat de incidenten zich voordeden in augustus 2008. Volgens de man hebben partijen ook daarna, tot op de dag van vandaag, af en toe contact met elkaar gehad.
3. Het hof stelt vast dat de strijd rond de woning losbarstte op het moment dat het voor beide partijen duidelijk werd dat de woning niet langer tot het gemeenschappelijke doel zou dienen. Voor het hof is het, gelet op de doelstelling die partijen met de woning hadden, minder van belang (voorlopig) vast te stellen wie van partijen tot augustus 2008 het meest in de woning verbleef. Duidelijk is geworden dat partijen er ieder om eigen beweegredenen voor kozen om ook in meerdere of mindere mate tijd elders door te brengen: de vrouw ging regelmatig naar haar moeder, de man trok ook regelmatig op met zijn kinderen en zijn echtgenote. Het hof zal dan ook geen belang hechten aan de verklaringen omtrent het al of niet feitelijk bewonen van de huurwoning die door partijen in het geding zijn gebracht. Aan de grieven 3 en 4 komt mitsdien geen betekenis toe.
4. Het hof heeft partijen bij gelegenheid van het pleidooi gevraagd nog eens duidelijk de belangen weer te geven die zij ieder voor zich hadden ten tijde van de behandeling van het kort geding in eerste aanleg. De vrouw heeft geantwoord dat zij de woning heeft bekostigd met een lening, dat zij de huur zelf betaalde en dat zij een huis nodig had. De man heeft geantwoord dat het zijn huis was, dat hij daar woonde en dat hij er geld in had gestoken in verband met de verbouwing. Het hof heeft partijen gevraagd naar hun huidige woonsituatie. De man heeft geantwoord dat hij bij een kennis in woont. De vrouw heeft geantwoord dat zij in de woning aan de [adres] woont.
5. De voorzieningenrechter heeft aan twee aspecten betekenis toegekend bij zijn overweging de vrouw voorlopig het alleenrecht van bewoning tot te kennen: het feit dat aannemelijk is geworden dat zij de lasten van de woning heeft gedragen en de gerede twijfel of de man de lasten van de woning wel zou kunnen dragen. Het hof is het met de man eens dat voor twijfel of de man de lasten van de woning wel zou kunnen dragen onvoldoende grond aanwezig is, zodat de hiertegen aangevoerde grief 2 slaagt. Het hof is, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat het aannemelijk is dat de vrouw de maandelijkse lasten van de woning heeft gedragen. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hierin substantieel heeft bijgedragen. Grief 1 faalt.
6. Het bovenstaande brengt het hof er toe de belangen van de vrouw en de man af te wegen. Hierbij betrekt het hof ook hetgeen de man in de processtukken heeft gesteld omtrent zijn omgang met zijn kinderen. Het hof zal aan dit door de man gestelde belang geen betekenis toekennen omdat de man problemen rond omgang met zijn kinderen niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt. Gebleken is dat de man naar Marokkaans recht nog altijd is gehuwd, terwijl noch in Nederland, noch in Marokko een echtscheidingsprocedure aanhangig werd gemaakt. De vrouw heeft betwist dat zich bij de man omgangsproblemen voordoen als door hem gesteld. Grief 5 faalt derhalve. Van belang is tenslotte nog dat tussen partijen geen bodemprocedure aanhangig werd gemaakt met betrekking tot de vraag aan wie van hen het huurrecht toekomt.
7. In de belangenafweging blijft over:
• Aannemelijk is dat de vrouw de maandelijkse lasten heeft gedragen en is blijven dragen;
• Aannemelijk is dat de vrouw en de man feitelijk in de woning hebben gewoond, althans verbleven tot in augustus 2008, soms tezamen, soms ook alleen;
• Nadat de voorzieningenrechter heeft beslist is de vrouw alleen in de woning gaan wonen en heeft de man zijn intrek elders genomen;
• Een bodemprocedure omtrent de vraag aan wie van partijen het huurrecht toekomt, is niet aanhangig gemaakt;
• De man is nog immer gehuwd, er loopt geen echtscheidingsprocedure tussen hem en zijn echtgenote.
Op grond van deze omstandigheden en in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het voorlopige alleenrecht tot bewoning bij de vrouw behoort te blijven. Dit betekent dat het bestreden vonnis in stand zal blijven en dat de man, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep, gevallen aan de zijde van de vrouw, zal worden veroordeeld. Het hof ziet geen aanleiding omtrent de kosten in eerste aanleg anders te oordelen dan de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis deed.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de vrouw tot heden begroot op € 254,-- aan griffierecht en € 2.682,-- terzake salaris van haar advocaat, in totaal dus € 2.936,--;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Pannekoek - Dubois, C.A.R.M. van Leuven en E. Fockema Andreae - Hartsuiker en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.