ECLI:NL:GHSGR:2009:BY5825

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005477-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de economische politierechter inzake illegaal vuurwerkbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid vuurwerk in zijn woning, zonder de geldende veiligheidsvoorschriften in acht te nemen. Het hof oordeelde dat de verdachte op 18 december 2007 in 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meer dan 270 kilogram consumentenvuurwerk in zijn bezit had, waarvan een groot deel niet voldeed aan de wettelijke eisen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, onder andere vanwege onrechtmatig verkregen bewijs en het ontbreken van deskundigheid van de verbalisant die het vuurwerk had onderzocht. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek niet in het geding was. De verdachte had eerder gedeeltelijk bekend, maar in hoger beroep volledig schuld bekend. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke overtredingen van de Wet milieugevaarlijke stoffen en het Vuurwerkbesluit. De straf werd vastgesteld op een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de gevaren die het illegaal vuurwerk met zich meebracht voor de veiligheid van personen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005477-08
Parketnummer: 09-994732-08
Datum uitspraak: 1 juli 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 8 oktober 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 juni 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2007 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, op/nabij de [adres]
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
consumentenvuurwerk, te weten
- één of meer Chinese rol(len) en/of
- één of meer strijker(s) en/of
- één of meer nitraatklapper(s) (knalvuurwerk met lont) en/of
- één of meer flowerbed(s) en/of
- één of meer ratelband(en) en/of
- één of meer Romeinse kaars(en) en/of
- één of meer vlinder(s) (knalvuurwerk met lont) en/of
- één of meer signaalraket(ten) (lawinepijlen) en/of
- een fontein,
voorhanden heeft gehad,
ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers,
a.was voornoemd vuurwerk (telkens) niet voorzien van de aanduiding "Geschikt voor particulier gebruik", en/of
b.was voornoemd vuurwerk (telkens) niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan, en/of
c.was/waren genoemde Chinese rol(len) en/of nitraatklapper(s) en/of ratelband(en) en/of vlinder(s) en/of signaalraket(ten) (lawinepijlen) (telkens) in
strijd met het bepaalde in Bijlage III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voorzien van een lading (voor knaleffect) welke niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit, en/of
d.was/waren genoemde strijker(s) (telkens) in strijd met het bepaalde in artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit en/of het bepaalde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voorzien van een wrijvingsontsteker, zijnde een ontsteekinrichting die niet in zodanige staat verkeert en/of die niet in zodanige staat verkeert en/of niet zodanig is geconstrueerd dat de gebruiker daarvan tussen het tot ontbranding gebracht hebben en het eerste effect een veilige afstand in acht kan nemen;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2007 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk,
270,51 kilogram, in ieder geval meer dan 10 kilogram, (consumenten)vuurwerk, te weten (onder andere)
- één of meer Chinese rol(len) en/of
- één of meer stuks knalvuurwerk met lont en/of
- één of meer flowerbed(s) en/of
- één of meer signaalraket(ten) en/of
- één of meer vuurpijl(en) en/of
- één of meer ratelband(en) en/of
- één of meer Romeinse kaars(en) en/of
- één of meer strijker(s),
Buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad,
immers had hij dit (consumenten)vuurwerk, al dan niet tezamen en in vereniging met die ander(en) voorhanden in zijn/een woning gelegen aan de Weesperstraat (120) aldaar.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verweren van de verdediging
Zijdens de verdachte is - op gronden als nader weergegeven in de ter terechtzitting van het hof van 17 juni 2009 overgelegde pleitnota - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. In hoofdzaak komt het verweer hierop neer dat de inzet van de dwangmiddelen in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest, ondermeer vanwege het ontbreken van tapbevelen in het strafdossier en het ontbreken van een geldig bevel observatie. Ook stond tijdens de inzet van de gebruikte dwangmiddelen volgens de verdediging onvoldoende vast dat er sprake was van een misdrijf (en geen overtreding) en is de inzet van dwangmiddelen disproportioneel geweest.
Subsidiair voert de verdediging aan dat het bovenstaande dient te leiden tot vrijspraak wegens onrechtmatig verkregen bewijs.
Volgens de verdediging dient de verdachte bovendien te worden vrijgesproken, aangezien in het strafdossier niet is vastgesteld dat de verbalisant die het in de tenlastelegging bedoelde vuurwerk heeft onderzocht de daarvoor vereiste deskundigheid bezit. De verdediging stelt in dit verband dat in het dossier enigerlei deskundigenverklaring ontbreekt en dat het niet uitgesloten is dat de verbalisant in zijn proces-verbaal uitspraken heeft gedaan over, bijvoorbeeld, de samenstelling van het aangetroffen buskruit, die onjuist zijn.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het strafdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat aanleiding tot het onderhavige onderzoek is geweest dat er bij de Regionale Inlichtingen Eenheid, als betrouwbaar aangemerkte, informatie was binnengekomen betreffende de handel in vuurwerk door verdachtes medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze [medeverdachte 1] bleek antecedenten te hebben op vuurwerkgebied. Bovendien was een bij hem in gebruik zijnd voertuig gesignaleerd bij een bekend vuurwerkadres.
Naar aanleiding van de bovenstaande informatie is er een opsporingsonderzoek gestart naar illegale handel in vuurwerk door [medeverdachte 1] en een andere medeverdachte [medeverdachte 2]. Daarbij is [medeverdachte 1] verschillende keren onder observatie genomen en zijn er verschillende telefoonaansluitingen die bij de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in gebruik waren afgetapt.
Bij het uitluisteren van afgetapte telefoongesprekken die met het door medeverdachte [medeverdachte 1] gebruikte nummer [nummer 2] werden gevoerd bleek, dat de verdachte een hoeveelheid vuurwerk bestelde bij medeverdachte [medeverdachte 1] en dat op dinsdag 18 december in de woning van de verdachte een hoeveelheid vuurwerk zou worden geleverd. Dit heeft geleid tot aanhouding van de verdachte en de doorzoeking van diens woning, waarbij een grote hoeveelheid vuurwerk is gevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, nadat aan hem de cautie was verleend, in bijzijn van zijn raadsman de ten laste gelegde feiten volledig bekend, nadat hij eerder al tegenover de politie en de rechtbank in eerste aanleg het ten laste gelegde gedeeltelijk had bekend.
De rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek
Voor zover de verweren betrekking hebben op de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek missen deze in zoverre feitelijke grondslag, dat -anders dan de verdediging stelt- zich in het dossier van de verdachte wél de bevelen bevinden tot het opnemen van telecommunicatie die plaatsvond via de nummers
[nummer 1] en [nummer 2], die bij medeverdachte [medeverdachte 1] in gebruik waren.1
Bovendien miskent de verdediging dat het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde voorbereidend onderzoek uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek jegens de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde waarover de rechter heeft te oordelen. Dit brengt in beginsel met zich dat indien er tijdens het voorbereidend onderzoek in de zaken tegen de bovengenoemde medeverdachten vormen zijn verzuimd, bijvoorbeeld bij het verlenen van een machtiging tot een telefoontap of bij het geven van een bevel tot observatie van de medeverdachte, geen vormverzuim in de zin van het bovengenoemde wetsartikel heeft plaatsgevonden in de zaak tegen de verdachte, noch rechtens te beschermen belangen van de verdachte zijn gemoeid.
Op zichzelf ligt dit ten aanzien van de afgeluisterde gesprekken die met telefoonnummer [nummer 2] zijn gevoerd in zoverre anders, dat de verdachte aan een deel van deze gesprekken heeft deelgenomen en dat bij het uitluisteren van deze gesprekken de verdenking tegen de verdachte is ontstaan. Anders dan de verdediging stelt was de toepassing van dit dwangmiddel echter niet onrechtmatig, aangezien de bovenstaande informatie van de R.C.I.E. een voldoende concrete verdenking (in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering) opleverde van een economisch misdrijf, te weten een opzettelijke overtreding van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, welke opzettelijke overtreding als misdrijf is strafbaar gesteld in artikel 1a j° 2 van de Wet economische delicten. Het opsporingsbelang dat was gemoeid met het nagaan waar de concrete overtreding zich mogelijk zou voordoen rechtvaardigde, mede in het licht van de veiligheidsrisico's van illegaal vuurwerk, de inzet van het dwangmiddel als bedoeld in de artikelen 126n van het Wetboek van Strafvordering.
De slotsom is dat het beroep op de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt verworpen omdat de daarvoor aangevoerde gronden, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang beschouwd, niet tot honorering van dat beroep kunnen leiden. Ook is niet aannemelijk geworden dat er enige grond is tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt nog ten overvloede dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de (keten van) wetsartikelen die in het bevel observatie dienen te worden vermeld geen steun vindt in het recht. Anders dan de verdediging stelt is de verwijzing naar artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit een voldoende concrete omschrijving van het misdrijf, zoals bedoeld in artikel 126g, vijfde lid Wetboek van Strafrecht. Bovendien moet het bevel observatie in samenhang worden gelezen met het procesverbaal "aanvraag bevel stelselmatige observatie", waarin niet alleen naar het Vuurwerkbesluit wordt verwezen, maar ook naar artikel 24 van de Wet Milieugevaarlijke stoffen en artikel 1a van de Wet op de economische delicten.2
De deskundigheid van de betrokken verbalisant
Voor zover het verweer betrekking heeft op de deskundigheid van de verbalisant die het vuurwerk heeft onderzocht, verwerpt het hof dit verweer aangezien de desbetreffende brigadier bij het desbetreffende milieuteam uit hoofde van zijn functie in staat moet worden geacht het desbetreffende vuurwerk te onderzoeken, mede op basis van de zich in het dossier bevindende rapporten van het NFI. De verdediging heeft geen concrete omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in het onderhavige geval getwijfeld dient te worden aan deze deskundigheid. Ook vindt de door de verdediging gehanteerde eis dat er een deskundigenverklaring in het dossier aanwezig dient te zijn, waaruit dient te blijken dat de verbalisant in staat is het desbetreffende onderzoek te verrichten geen steun in het recht. Dit onderdeel van het verweer wordt derhalve eveneens verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 december 2007 te [woonplaats], op de [adres]
opzettelijk,
consumentenvuurwerk, te weten
- Chinese rollen en
- strijkers en
- nitraatklappers (knalvuurwerk met lont) en
- flowerbeds en
- ratelbanden en
- Romeinse kaarsen en
- vlinders (knalvuurwerk met lont) en
- signaalraketten (lawinepijlen) en
- een fontein,
voorhanden heeft gehad,
ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers,
a.was voornoemd vuurwerk niet voorzien van de aanduiding "Geschikt voor particulier gebruik", en/of
b.was voornoemd vuurwerk niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan, en/of
c.waren genoemde Chinese rollen en nitraatklappers en ratelbanden en vlinders en signaalraketten (lawinepijlen) in strijd met het bepaalde in Bijlage III van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voorzien van een lading (voor knaleffect) welke niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit, en/of
d.waren genoemde strijkers in strijd met het bepaalde in artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit en/of het bepaalde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voorzien van een wrijvingsontsteker, zijnde een ontsteekinrichting die niet in zodanige staat verkeert en niet zodanig is geconstrueerd dat de gebruiker daarvan tussen het tot ontbranding gebracht hebben en het eerste effect een veilige afstand in acht kan nemen;
2.
hij op 18 december 2007 te 's-Gravenhage, opzettelijk,
270,51 kilogram vuurwerk, te weten (onder andere)
- Chinese rollen en
- stuks knalvuurwerk met lont en
- flowerbeds en
- signaalraketten en
- vuurpijlen en
- ratelbanden en
- Romeinse kaarsen en
- strijkers,
buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad,
immers had hij dit vuurwerk, voorhanden in zijn woning gelegen aan de Weesperstraat (120) aldaar.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd,
en
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwerk in een woonhuis, zonder daarbij de geldende veiligheidsvoorschriften in acht te nemen, terwijl een groot deel van dit vuurwerk niet voldeed aan de wettelijke eisen. Aldus heeft de verdachte gehandeld in strijd met de voorschriften, opgesteld ter bescherming van personen. Hij heeft daarmee de veiligheid van personen in gevaar gebracht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 24 en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. A.L.J. van Strien en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juli 2009.