ECLI:NL:GHSGR:2010:BL0155

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.681.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Dusamos
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en afwikkeling van stamrechtovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, betreft het de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun scheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.C. Meijler, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, hebben een geschil over de afwikkeling van de stamrechtovereenkomst. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking vastgesteld dat de stamrechtverplichting € 205.542,- bedraagt, waarvan de vrouw recht heeft op de helft, zijnde € 102.771,-. De partijen zijn het echter niet eens geworden over de wijze van uitkering van dit bedrag aan de vrouw.

Het hof overweegt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten met zich meebrengen dat de man, als directeur/grootaandeelhouder van de rechtspersoon waarin de pensioenaanspraak is ondergebracht, zorg moet dragen voor de afstorting van het benodigde kapitaal bij een externe pensioenverzekeraar. Dit geldt ook voor aanspraken die voortvloeien uit een stamrechtovereenkomst. Het hof oordeelt dat de man het bedrag van € 102.771,- ineens aan de vrouw moet voldoen, ondanks zijn argumenten over mogelijke financiële problemen.

De man heeft ook een brief van de belastingdienst overgelegd, waarin wordt aangegeven dat er meer informatie nodig is over de fiscale consequenties van de uitkering aan de vrouw. Het hof bepaalt dat de man het bedrag moet betalen op de door de vrouw aan te geven wijze. Indien de vrouw een belastingaanslag ontvangt vanwege deze uitkering, komt deze voor haar rekening zonder verrekening met de man. Het hof handhaaft verder de eerdere beslissingen en overweegt dat partijen geen verdere beslissing meer verlangen over de verdeling van de inboedelgoederen. De uitspraak van het hof is gedaan op 13 januari 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 januari 2010
Zaaknummer : 200.006.681.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-4859
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C. Meijler te Wassenaar,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ‘s-Gravenhage.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof wijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 17 juni 2009 die mede in deze zaak werd gewezen en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de verdeling van de huwelijksgemeenschap bepaald. Het hof heeft de rechten uit de stamrechtovereenkomst aan de man toegedeeld, met dien verstande dat de beslissing over de vaststelling van de (wijze van) verdeling is aangehouden voor wat betreft de wijze waarop en de mate waarin de man de vrouw zal compenseren wegens overbedeling vanwege de rechten uit de stamrechtovereenkomst, zoals is uiteengezet onder punt 29 van die beschikking, met het verzoek aan partijen het hof uiterlijk op 29 augustus 2009 te berichten over de uitkomst van hun overleg te dezer zake. Voorts is de zaak ten aanzien van de verdeling van de inboedelgoederen aangehouden.
Nadien heeft het hof de zaak nogmaals pro forma aangehouden tot 31 oktober 2009 en vervolgens tot 28 november 2009.
Na de tussenbeschikking zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- op 28 oktober 2009 een brief van de zijde van de vrouw van 27 oktober 2009;
- op 30 oktober 2009 een brief van de zijde van de man van 29 oktober 2009, waarbij de producties 33 tot en met 40 zijdens de man zijn gevoegd;
- op 26 november 2009 een brief van de zijde van de vrouw van 25 november 2009.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen in de tussenbeschikking is overwogen en beslist.
De inboedel van de echtelijke woning
2. In de brief van 27 oktober 2009 stelt de vrouw dat de inboedel getaxeerd en verkocht zal worden en dat het waardeoverzicht desgewenst, indien partijen omtrent dit punt geen overeenstemming kunnen bereiken, zal worden toegezonden. De vrouw verwacht echter dat partijen daar wel overeenstemming over zullen bereiken. De man heeft ten aanzien van de verdeling van de inboedelzaken geen nader standpunt ingenomen en de vrouw komt op de verdeling van de inboedelgoederen niet meer terug in haar laatste brief.
Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen op dit onderdeel geen beslissing meer van het hof verlangen.
Stamrechtovereenkomst [X] B.V.
3. In zijn tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat moet worden uitgegaan van een bedrag van € 205.542,- terzake de stamrechtverplichting, zodat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 102.771,-. Het hof heeft de zaak (slechts) aangehouden voor de standpunten van partijen over de wijze van uitkering van dit bedrag aan de vrouw.
Over de wijze van uitkering zijn partijen het niet eens geworden.
De man voert aan dat de aanspraak van de vrouw op een lager bedrag dient te worden vastgesteld, waartoe eerst de waarde van het stamrecht dient te worden bepaald.
Het hof overweegt dat het daaromtrent reeds heeft overwogen zoals vorenstaand is weergegeven. Het hof komt daar niet op terug. Partijen hebben over dit aspect gedebatteerd ter terechtzitting van 17 april 2009. De man is voorafgaand aan deze zitting ruimschoots in de gelegenheid geweest, zijn standpunt met stukken te onderbouwen. Het hof acht het dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde, om het debat hierover te heropenen en op haar beslissing, dienaangaande, vervat in overweging 29 van de tussenbeschikking, terug te komen.
4. Voorts voert de man andermaal aan met een financieringsprobleem te kampen, waardoor hij de overbedelingssom slechts in termijnen aan de vrouw zal kunnen voldoen.
5. De vrouw verzet zich wederom tegen een afrekening in termijnen. Zij stelt dat van financieringsproblemen onvoldoende is gebleken.
Voorts stelt zij dat de door haar eventueel te vormen stamrechtvoorziening (in eigen beheer of bij een professionele verzekeraar) voor haar een bruto bedrag is.
6. Het hof overweegt als volgt.
De eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen brengen in het algemeen mee dat de tot verevening verplichte echtgenoot, die als directeur/grootaandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting door die rechtspersoon bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. Het hof is van oordeel dat zulks evenzeer van toepassing is op aanspraken, voorvloeiend uit een stamrechtovereenkomst, nu het ook hier gaat om rechten die periodiek tot uitkering komen. Afstorting is dan ook het uitgangspunt.
In rechtsoverweging 29 van genoemde tussenbeschikking heeft het hof reeds overwogen dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft aangetoond dat het hem, dan wel zijn onderneming, voor onoverkomelijke problemen stelt indien reeds aanstonds tot verrekening van het stamrecht met de vrouw moet worden overgegaan.
Hetgeen de man thans nog aanvoert, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De door de man overgelegde brief van ABN-AMRO is daartoe ontoereikend.
Het hof zal dan ook bepalen dat de man het bedrag ad € 102.771,- ineens aan de vrouw dient te voldoen.
7. De man heeft een brief van 21 oktober 2009 van de belastingdienst overgelegd, waaruit blijkt dat deze meer informatie behoeft, alvorens te kunnen meedelen welke fiscale consequenties de (wijze van ) uitkering aan de vrouw van het haar toekomende bedrag zal hebben.
Nu de vrouw in het midden laat of zij dit bedrag rechtstreeks wenst te ontvangen dan wel de man deze betaling dient te verrichten aan een door haar op te geven verzekeraar, zal het hof bepalen dat de man het bedrag dient te betalen op de door de vrouw aan te geven wijze.
Indien en voorzover de man ten gevolge van deze uitkering aan de vrouw zal worden geconfronteerd met een daaruit voorvloeiende belastingheffing, zal de vrouw gehouden zijn tot compensatie aan de man. Partijen dienen daarover in dat geval met elkaar in overleg te treden. Ten overvloede overweegt het hof dat, indien de vrouw een belastingaanslag krijgt opgelegd vanwege deze uitkering, deze zonder verrekening met de man voor haar rekening komt.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
Het hof:
bepaalt dat de man, terzake van de toedeling van de rechten uit de stamrechtovereenkomst van de man met [X] B.V. aan hem, aan de vrouw zal uitkeren een bedrag van € 102.771,-, op een door de vrouw aan de man op te geven bankrekeningnummer, ten name van haarzelf dan wel een door haar aan de man op te geven verzekeraar;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Dusamos en Mulder, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2010.