ECLI:NL:GHSGR:2010:BL0622

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.552-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof ex artikel 552p Sv in kort geding; geen ruimte om te wachten op beslissing ex artikel 552a Sv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep in kort geding dat was ingesteld door de Staat der Nederlanden tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betrof een rechtshulpverzoek uit China, waarbij vertrouwelijkheid was gevraagd, en de inbeslagname van vermogenswaarden en stukken van overtuiging in de woning van de als verdachte aangemerkte geïntimeerde. De voorzieningenrechter had de Staat in eerste aanleg veroordeeld tot het niet overdragen van de in beslag genomen goederen aan China totdat er onherroepelijk was beslist op een klaagschrift ex artikel 552a Sv dat door de geïntimeerde was ingediend. De Staat ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter de geïntimeerde niet ontvankelijk had moeten verklaren in haar primaire vordering, omdat de procedure van artikel 552a Sv voldoende waarborgen biedt. Het hof stelde vast dat de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering van de geïntimeerde ten onrechte had toegewezen. De voorzieningenrechter had niet kunnen vaststellen of de argumenten van de geïntimeerde in de verlofprocedure door de verlofraadkamer waren overwogen, en het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet tijdig gebruik had gemaakt van de beklagprocedure. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de gevraagde subsidiaire voorziening af, waarbij het de geïntimeerde in de proceskosten veroordeelde.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig benutten van rechtsmiddelen en de rol van de strafrechter in de verlofprocedure, waarbij de hoorplicht onder bepaalde omstandigheden kan worden opgeheven. Het hof concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de stukken van overtuiging aan China te willen overdragen, in overeenstemming met zijn verdragsverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.048.552/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 348793/ KG ZA 09-1308
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 26 januari 2010
inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
appellant in het principaal appel,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. A. Th. M. ten Broeke te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam],
wonende te Westervoort,
geïntimeerde in het principaal appel,,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. V.L. Koppe te Amsterdam.
Het geding
Bij exploot van dagvaarding van 9 november 2009, met daarin opgenomen drie grieven met toelichting, is de Staat in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 14 oktober 2009. [geïntimeerde] heeft deze grieven bestreden bij memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel. Vervolgens hebben partijen hun standpunten, ieder aan de hand van een pleitnotitie, mondeling toegelicht bij pleidooi van 7 december 2009. Het proces-verbaal van de pleidooizitting bevindt zich bij de stukken. Hierna hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 1 (1.1 t/m 1.15) vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Gelet hierop en op hetgeen overigens aannemelijk is geworden gaat de zaak in hoger beroep, zakelijk weergegeven, om het volgende.
(2.1) Ingevolge een rechtshulpverzoek van 10 april 2008 uit China, gebaseerd op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, waarbij om vertrouwelijk¬heid werd gevraagd, heeft op 21 april 2009 onder toezicht van de rechter-commissaris in strafzaken een doorzoeking in de woning van de als verdachte aangemerkte [geïntimeerde] plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking zijn vermogenswaarden (sieraden en geld) en stukken van overtuiging in beslag genomen.
(2.2) Op 24 april 2009 heeft mr. Koppe voornoemd namens [geïntimeerde] per fax aan de officier van justitie alle op het rechtshulpverzoek betrekking hebbende stukken opgevraagd. Op 27 april 2009 is aan mr. Koppe een lijst met de in beslag genomen goederen toegestuurd. Op 20 mei 2009 heeft mr. Koppe aan de rechter-commissaris onder meer geschreven dat hij zich stelt als gekozen raadsman voor [geïntimeerde] in het kader van de artikel 552p Strafvordering (Sv) procedure bij de raadkamer van de rechtbank Rotterdam. Kort na 3 juni 2009 heeft mr. Koppe het rechtshulpverzoek ontvangen, terwijl hij na 9 juni 2009 het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming heeft ontvangen.
(2.3) Bij brief van 10 juli 2009 heeft China andermaal om vertrouwelijke behandeling gevraagd.
(2.4) Op 24 juli en op 14 augustus 2009 hebben, met toepassing van artikel 23, vijfde lid Sv, buiten aanwezigheid van [geïntimeerde] en/of haar advocaat, behandelingen achter gesloten deuren plaatsgevonden van het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van verlof ingevolge artikel 552p, tweede lid Sv (verder ook: de verlofprocedure). De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft dit verlof met betrekking tot de in beslag genomen stukken van overtuiging, waaronder uitdrukkelijk niet zijn begrepen de in beslaggenomen vermogensbestanddelen, verleend. Het betreffende dossier met bedoelde beslagstukken is nadien door de officier van justitie overgedragen aan het Ministerie van Justitie, afdeling AIRS, ter verdere uitvoering van het rechtshulpverzoek.
(2.5) Vervolgens heeft [geïntimeerde] de Staat in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 7 oktober 2009 van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
(2.6) [geïntimeerde] heeft kort voor deze zitting een klaagschrift ex artikel 552a Sv tegen de inbeslagneming bij de raadkamer van de rechtbank Rotterdam ingediend. De behandeling van dat klaagschrift op een zitting heeft ten tijde van het pleidooi in hoger beroep (met zaaknummer 200.048.552/01) nog niet plaats¬gevonden.
(2.7) [geïntimeerde] heeft in de kort gedingprocedure, zakelijk weergegeven, gevorderd primair een verbod aan de Staat tot overdracht van de inbeslaggenomen goederen aan China en subsidiair, voorzover thans van belang, een verbod aan de Staat tot overdracht van de in beslag genomen goederen aan China totdat in de 552a Sv-procedure (verder ook: de beklagprocedure) onherroepelijk (door de Hoge Raad) zal zijn beslist op het klaagschrift ex artikel 552a Sv.
(2.8) De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] niet ontvankelijk verklaard in haar primaire vordering omdat daarvoor de met voldoende waarborgen omklede procedure van artikel 552a Sv openstaat. De voorzieningenrechter heeft de hiervoor omschreven subsidiaire vordering toegewezen. Hij heeft daartoe, zakelijk, overwogen een ordemaatregel in gemelde zin geboden te achten. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de verlofprocedure is de voorzieningenrechter niet op de hoogte van de motivering van de beslissingen van de betreffende raadkamer (verder ook: de verlofraadkamer), zodat niet is vast te stellen of de door [geïntimeerde] in de beklagprocedure aan te dragen argumenten door de verlofraadkamer onder ogen zijn gezien. Niet valt dan ook uit te sluiten, aldus de voorzieningenrechter, dat de beslissing die in de beklagprocedure zal volgen anders zal zijn dan de beslissing in de verlofprocedure. Daarom is aanleiding om te wachten totdat in de beklagprocedure is beslist. Daarnaast heeft de voorzieningen¬rechter overwogen dat [geïntimeerde] ervan uit mocht gaan dat zij zou worden gehoord in de verlofprocedure, met name doordat haar tal van stukken (als genoemd in rechts¬overweging 2.2) zijn toegestuurd. Op grond hiervan kon zij aannemen dat de in het rechtshulpverzoek gevraagde vertrouwelijkheid was opgeheven, zo [geïntimeerde] de betreffende zinsnede in het rechtshulpverzoek waarin om vertrouwelijkheid werd gevraagd in die zin had kunnen begrijpen. Daarom had [geïntimeerde] geen reden om eerder (na de inbeslagneming op 21 april 2009 dan wel na ontvangst van het rechtshulpverzoek in juni 2009) een beklagprocedure aanhangig te maken Nu op voorhand niet valt aan te nemen dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal worden verklaard in de beklagprocedure, dient deze procedure, eventueel tot en met cassatie, te worden afgewacht.
3. De Staat klaagt met zijn grieven over de toewijzing van deze subsidiaire vordering. Met zijn grieven wordt dit geschilpunt in volle omvang aan het hof voorgelegd. In het voorwaardelijk incidenteel appel zijn geen grieven aangevoerd. Wel heeft [geïntimeerde] haar argumenten daarin aangevuld. Het hof zal deze bij zijn overwegingen betrekken.
4. Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat de in beslag genomen vermogenswaarden thans niet worden overgedragen aan China, maar dat deze in Nederland blijven. De huidige procedure gaat alleen over de stukken van overtuiging.
5. In de verlofprocedure toetst de strafrechter, kort weergegeven en voorzover thans aan de orde, of de in beslag genomen stukken van overtuiging, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, mogen worden overgedragen aan de verzoekende staat. Artikel 23 vijfde lid Sv voorziet in een, door de strafrechter te toetsen, uitzondering op de hoorplicht van verdachte en andere procesdeelnemers, voorzover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad. In dit geval heeft de verlofraadkamer het verlof verleend zonder verdachte in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord.
6. In deze civiele kort gedingprocedure dient dan ook uitgangspunt te zijn dat de straf¬rechter toereikende gronden aanwezig heeft geacht (i) tot overdracht van de stukken van overtuiging en (ii) tot het maken van een, in de wet voorziene, uitzondering op de hoorplicht. Dit wordt niet anders doordat [geïntimeerde] naar haar zeggen geruime tijd in de veronderstelling heeft verkeerd dat zij in de verlofprocedure zou worden gehoord, noch door de omstandigheid dat de voorzieningenrechter de argumenten van de verlofraadkamer niet zelf heeft kunnen wegen.
7. In de eerste plaats heeft [geïntimeerde] aan de toezending van de in rechtsoverweging 2.2 bedoelde stukken niet het rechtens afdwingbare vertrouwen mogen ontlenen dat zij in ieder geval zou worden gehoord. Dit geldt temeer nu in het aan [geïntimeerde] toegezonden rechtshulpverzoek om vertrouwelijkheid was aangedrongen.
In de tweede plaats is het de verlofraadkamer in de verlofprocedure die hierover, zoals gezegd, in beginsel het laatste woord heeft. Aangenomen moet worden dat deze kamer daarbij ook acht heeft geslagen op het herhaalde verzoek om vertrouwelijke behandeling. Er zijn in dit geval (dat gaat over de, op het VN verdrag tegen corruptie gebaseerde, overdracht van stukken van overtuiging) niet dusdanig uitzonderlijke omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden dat hierover in dit geval anders moet worden geoordeeld.
Als dusdanig kan niet gelden de stelling van [geïntimeerde] dat zij in China op geen enkele wijze haar recht op een eerlijk proces kan uitoefenen. Door de strafrechter in de verlof¬procedure wordt immers (op grond van artikel 552p, tweede lid Sv) getoetst of het toepasselijke verdrag in acht is genomen. Evenmin kan als zodanig gelden dat [geïntimeerde] in de verlofprocedure niet is gehoord, gelet op de door genoemde strafrechter te toetsen wettelijke uitzonderingsgrond van artikel 23, vijfde lid Sv.
8. Onder deze omstandigheden valt dan ook niet in te zien op grond waarvan de Staat onrechtmatig handelen en/of een flagrante schending van artikel 6 EVRM – [geïntimeerde] stelt dit – verweten kan worden door de betreffende stukken van overtuiging aan China te willen overdragen om aldus te voldoen aan zijn verdragsverplichting.
9. Hier komt nog het volgende bij.
[geïntimeerde] klaagt met name over het feit dat zij niet is gehoord in de verlofprocedure. Zoals hiervoor uiteen is gezet voorziet de wet in de mogelijkheid van het achterwege blijven hiervan. Bovendien valt [geïntimeerde] zélf tegen te werpen dat zij niet eerder de mogelijkheid van de beklagprocedure heeft benut. [geïntimeerde], die immers reeds kort na de inbeslagneming was voorzien van een advocaat, had toen onmiddellijk een klaagschrift ex artikel 552a Sv kunnen indienen. Deze procedure voorziet in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, zoals ook de voorzieningenrechter (in hoger beroep onweersproken) heeft geoordeeld. Onmiddellijke indiening van een klaagschrift is ook het uitgangspunt van de wet (artikel 552a, derde lid Sv). [geïntimeerde] had met de indiening van dit klaagschrift niet hoeven wachten op de verlofprocedure. De enkele omstandigheid dat zij had verwacht in de verlofprocedure te worden gehoord, vormt onvoldoende grond om de in de wet geboden beklagmogelijkheid niet (tijdig) te benutten.
In ieder geval kan ook hierom niet van de Staat worden gevergd om de (ruim vijf maanden ná de in beslagneming aangespannen) beklagprocedure af te wachten.
Het betoog van [geïntimeerde] dat de verlofbeslissing in dit geval niet ten uitvoer mag worden gelegd zolang daartegen nog een gewoon rechtsmiddel openstaat (memorie van antwoord 43) wordt verworpen met een verwijzing naar HR 18-01-2005, LJN: AR5096. Het gevolg geven aan de onderhavige verlofbeschikking strookt met internationaal¬rechtelijke verplichtingen. Hetgeen [geïntimeerde] verder nog heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niet aan af.
Slotsom
10. Nu blijkens het voorgaande de verloftoetsing (inclusief de toetsing van artikel 23, vijfde lid Sv) in beginsel berust bij de strafrechter en nu daarenboven [geïntimeerde] niet tijdig de met voldoende waarborgen omklede beklagprocedure heeft benut, is er geen grond voor de ordemaatregel, die de voorzieningenrechter geboden heeft geacht. De grieven van de Staat slagen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd en de gevraagde subsidiaire voorziening zal alsnog worden geweigerd. De grieven hoeven verder niet meer afzonderlijk te worden besproken.
[geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen.
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
- weigert de gevraagde subsidiaire voorziening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, tot zover aan de zijde van de Staat
in eerste aanleg begroot op € 262,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris van de advocaat,
en in hoger beroep begroot op € 85,98 aan kosten uitbrenging dagvaarding,
€ 313,-- aan griffierecht en € 2.682,-- aan salaris van de advocaat;
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J. Kramer en F. Waardenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2010 in aanwezigheid van de griffier.