2. Gelet hierop en op hetgeen overigens aannemelijk is geworden gaat de zaak in hoger beroep, zakelijk weergegeven, om het volgende.
(2.1) Ingevolge een rechtshulpverzoek van 10 april 2008 uit China, gebaseerd op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, waarbij om vertrouwelijk¬heid werd gevraagd, heeft op 21 april 2009 onder toezicht van de rechter-commissaris in strafzaken een doorzoeking in de woning van de als verdachte aangemerkte [geïntimeerde] plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking zijn vermogenswaarden (sieraden en geld) en stukken van overtuiging in beslag genomen.
(2.2) Op 24 april 2009 heeft mr. Koppe voornoemd namens [geïntimeerde] per fax aan de officier van justitie alle op het rechtshulpverzoek betrekking hebbende stukken opgevraagd. Op 27 april 2009 is aan mr. Koppe een lijst met de in beslag genomen goederen toegestuurd. Op 20 mei 2009 heeft mr. Koppe aan de rechter-commissaris onder meer geschreven dat hij zich stelt als gekozen raadsman voor [geïntimeerde] in het kader van de artikel 552p Strafvordering (Sv) procedure bij de raadkamer van de rechtbank Rotterdam. Kort na 3 juni 2009 heeft mr. Koppe het rechtshulpverzoek ontvangen, terwijl hij na 9 juni 2009 het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming heeft ontvangen.
(2.3) Bij brief van 10 juli 2009 heeft China andermaal om vertrouwelijke behandeling gevraagd.
(2.4) Op 24 juli en op 14 augustus 2009 hebben, met toepassing van artikel 23, vijfde lid Sv, buiten aanwezigheid van [geïntimeerde] en/of haar advocaat, behandelingen achter gesloten deuren plaatsgevonden van het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van verlof ingevolge artikel 552p, tweede lid Sv (verder ook: de verlofprocedure). De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft dit verlof met betrekking tot de in beslag genomen stukken van overtuiging, waaronder uitdrukkelijk niet zijn begrepen de in beslaggenomen vermogensbestanddelen, verleend. Het betreffende dossier met bedoelde beslagstukken is nadien door de officier van justitie overgedragen aan het Ministerie van Justitie, afdeling AIRS, ter verdere uitvoering van het rechtshulpverzoek.
(2.5) Vervolgens heeft [geïntimeerde] de Staat in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 7 oktober 2009 van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
(2.6) [geïntimeerde] heeft kort voor deze zitting een klaagschrift ex artikel 552a Sv tegen de inbeslagneming bij de raadkamer van de rechtbank Rotterdam ingediend. De behandeling van dat klaagschrift op een zitting heeft ten tijde van het pleidooi in hoger beroep (met zaaknummer 200.048.552/01) nog niet plaats¬gevonden.
(2.7) [geïntimeerde] heeft in de kort gedingprocedure, zakelijk weergegeven, gevorderd primair een verbod aan de Staat tot overdracht van de inbeslaggenomen goederen aan China en subsidiair, voorzover thans van belang, een verbod aan de Staat tot overdracht van de in beslag genomen goederen aan China totdat in de 552a Sv-procedure (verder ook: de beklagprocedure) onherroepelijk (door de Hoge Raad) zal zijn beslist op het klaagschrift ex artikel 552a Sv.
(2.8) De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] niet ontvankelijk verklaard in haar primaire vordering omdat daarvoor de met voldoende waarborgen omklede procedure van artikel 552a Sv openstaat. De voorzieningenrechter heeft de hiervoor omschreven subsidiaire vordering toegewezen. Hij heeft daartoe, zakelijk, overwogen een ordemaatregel in gemelde zin geboden te achten. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de verlofprocedure is de voorzieningenrechter niet op de hoogte van de motivering van de beslissingen van de betreffende raadkamer (verder ook: de verlofraadkamer), zodat niet is vast te stellen of de door [geïntimeerde] in de beklagprocedure aan te dragen argumenten door de verlofraadkamer onder ogen zijn gezien. Niet valt dan ook uit te sluiten, aldus de voorzieningenrechter, dat de beslissing die in de beklagprocedure zal volgen anders zal zijn dan de beslissing in de verlofprocedure. Daarom is aanleiding om te wachten totdat in de beklagprocedure is beslist. Daarnaast heeft de voorzieningen¬rechter overwogen dat [geïntimeerde] ervan uit mocht gaan dat zij zou worden gehoord in de verlofprocedure, met name doordat haar tal van stukken (als genoemd in rechts¬overweging 2.2) zijn toegestuurd. Op grond hiervan kon zij aannemen dat de in het rechtshulpverzoek gevraagde vertrouwelijkheid was opgeheven, zo [geïntimeerde] de betreffende zinsnede in het rechtshulpverzoek waarin om vertrouwelijkheid werd gevraagd in die zin had kunnen begrijpen. Daarom had [geïntimeerde] geen reden om eerder (na de inbeslagneming op 21 april 2009 dan wel na ontvangst van het rechtshulpverzoek in juni 2009) een beklagprocedure aanhangig te maken Nu op voorhand niet valt aan te nemen dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal worden verklaard in de beklagprocedure, dient deze procedure, eventueel tot en met cassatie, te worden afgewacht.