ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1732

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.203
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. van Dijk
  • Mertens-De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om partneralimentatie en beperking van de duur daarvan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 januari 2010, is de man in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 november 2008, waarin werd bepaald dat hij aan de vrouw een partneralimentatie van € 254,- per maand moest betalen. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te beëindigen, dan wel te beperken tot een termijn van 3,5 jaar. De vrouw verzocht het hof om het beroep van de man af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 4 augustus 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft aangevoerd dat zij door haar beperkingen niet in staat is om meer te werken dan 14 uur per week, terwijl de man betoogde dat de vrouw in staat is om haar inkomen te verhogen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 804,- netto per maand, maar oordeelde dat de vrouw in staat is om zelf in haar behoefte te voorzien, waardoor er geen recht op aanvullende alimentatie bestaat.

Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man om de alimentatie te beperken tot 3,5 jaar afgewezen, omdat de man niet aan de stelplicht heeft voldaan en de omstandigheden niet voldoende waren om de wettelijke termijn van 12 jaar te verkorten. Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd en het verzoek van de vrouw om een uitkering in haar levensonderhoud afgewezen, terwijl de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 januari 2010
Zaaknummer : 200.026.203/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-2196
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Hoogeveen te Gouda,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.C. Mourits te Reeuwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 november 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 22 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op respectievelijk 23 februari 2009 en 16 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 254,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
- de echtscheidingsbeschikking is op 4 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking met betrekking tot het gedeelte over de partneralimentatie te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot vaststelling van een bedrag ter zake de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt afgewezen, althans een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen wordt vastgesteld, zijnde niet hoger dan € 254,- en te bepalen dat de duur van deze verplichting niet langer is dan 3,5 jaar na datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het af te wijzen.
4. De eerste grief van de man richt zich tegen de behoefte van de vrouw. De man verzet zich niet tegen toepassing van de hofnorm maar stelt dat de rechtbank ten onrechte uitgaat van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 1.690,- per maand. Het netto gezinsinkomen ten tijde van uiteengaan van partijen bedroeg volgens de man maximaal € 1.340,- per maand. Voorts stelt de man dat de vrouw in staat kan worden geacht meer te werken dan zij thans doet teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw ontplooit thans naast haar huidige werkzaamheden ook activiteiten als hobbyfotograaf, zodat niet valt in te zien waarom zij haar betaalde werkzaamheden niet verder zou kunnen uitbreiden.
5. De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen de stellingen van de man. De vrouw is niet in staat om meer te werken. De vrouw is onlangs herkeurd en de beschikking indicatie WSW van 17 december 2007 is met twee jaar verlengd, zo stelt de vrouw. Zij is in slechts in staat om 14 uur per week te werken. De vrouw bestrijdt niet de stelling van de man dat het netto gezinsinkomen € 1.340,- per maand bedroeg.
Behoefte
6. Het hof overweegt als volgt. Aan de orde is allereerst de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage van de man. Nu de toepassing van de 60% norm tussen partijen niet ter discussie staat zal het hof voor de berekening van de behoefte van de vrouw hiervan uitgaan.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen kan worden gesteld op € 1.340,- per maand. Aldus bedraagt de behoefte van de vrouw € 804,- netto per maand.
8. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van haar beperkingen niet in staat is om haar arbeidsuren uit te breiden boven het door de arbeidsdeskundige geadviseerde criterium van 14 uur per week. Als niet weersproken staat vast dat de vrouw sinds 1999 door slaapstoornissen arbeidsgehandicapt is en tijdens het huwelijk als gevolg van haar beperkingen niet heeft gewerkt. Het hof gaat derhalve voorbij aan de stellingen van de man dat de vrouw in staat moet worden geacht zodanig meer inkomsten te genereren dat zij daarmee volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
9. Bij de bepaling van de mate waarin de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien gaat het hof uit van de door de vrouw overgelegde inkomstengegevens. Het hof zal er daarbij vanuit gaan dat de vrouw 14 uur kan werken. Met inachtneming hiervan begroot het hof de verdiencapaciteit van de vrouw op een bedrag van € 543,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering van € 150,- per jaar. Daarnaast zal het hof de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen in aanmerking nemen en rekening houden met een huurtoeslag van € 152,- netto per maand en een zorgtoeslag van € 58,- netto per maand. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht zelf in haar behoefte van € 804,- netto per maand te kunnen voorzien zodat er geen behoefte bestaat aan een aanvullende uitkering van de zijde van de man. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
Draagkracht
10. Gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen behoeft de grief van de man ter zake zijn draagkracht geen verdere bespreking meer nu zulks niet tot een ander oordeel kan leiden.
Termijn
11. Tot slot heeft de man verzocht de duur van de partneralimentatie te beperken tot een termijn van 3,5 jaar. De man beroept zich hierbij op toepassing van artikel 1:157 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en stelt dat partijen al sinds 2007 feitelijk gescheiden leefden en er uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren.
12. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
13. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:157 lid 3 kan de rechter op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering tot levensonderhoud toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Nu het hof evenwel niet komt tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw faalt het beroep van de man op toepassing van dit artikel. Ook overigens overweegt het hof dat aan rechterlijke uitspraken die praktisch een einde maken aan het recht op levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde strenge eisen worden gesteld ter zake de stelplicht van de alimentatieplichtige en dat de man in het onderhavige geval niet aan deze stelplicht heeft voldaan. De door de man aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om de wettelijke termijn van 12 jaar te beperken tot een termijn van 3,5 jaar zoals door de man verzocht.
14. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof ter zake de vaststelling van een uitkering in het levensonderhoud van de vrouw onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw strekkende tot vaststelling van een uitkering in haar levensonderhoud alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Mertens-De Jong, bijgestaan door mr. Van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 december 2009.