ECLI:NL:GHSGR:2010:BL2341

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.761-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Bouritius
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap en kinderalimentatie met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De vader, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, betwistte zijn vaderschap en de kosten van het DNA-onderzoek. De moeder had in de procedure gesteld dat de vader de biologische vader van de minderjarigen is, en haar proceshouding was consistent. Het hof oordeelde dat de kosten van het DNA-onderzoek in dit geval gelijkelijk verdeeld moesten worden tussen de vader en de moeder, ondanks de gebruikelijke praktijk waarbij de man die het vaderschap betwist in de kosten wordt verwezen.

Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de vader in de periode van 13 september 2007 tot 1 augustus 2008 een bijdrage van € 81,- per maand per kind moest betalen, terwijl hij vanaf 1 augustus 2008 geen draagkracht meer had om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De vader had zijn twijfels over het vaderschap gebaseerd op eerdere uitspraken van de moeder, die hij onderbouwde met verklaringen van derden. Het hof oordeelde dat de moeder inconsistent was in haar uitlatingen over het vaderschap, wat bijdroeg aan de twijfels van de vader.

De uiteindelijke beslissing van het hof was dat de vader en de moeder ieder voor de helft in de kosten van het deskundigenbericht moesten bijdragen, en dat de bestreden beschikking voor het overige werd bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van consistente communicatie tussen ouders in zaken van vaderschap en alimentatie, en hoe dit de financiële verplichtingen kan beïnvloeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 januari 2010
Zaaknummer : 200.023.761/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-2446
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Delgado te Hoogvliet-Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 juni 2009 en 25 september 2009 stukken ingekomen.
Op 2 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De moeder heeft ter terechtzitting salarisspecificaties over de maanden oktober 2008 tot en met mei 2009 overgelegd, alsmede een jaaropgaaf 2008. De vader heeft ingestemd met het overleggen van deze stukken.
De vader heeft ter terechtzitting een brief van [iemand] van het uitzendbureau [naam] van 2 november 2009 overgelegd. De moeder heeft ingestemd met het overleggen van dit stuk.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het vaderschap van de vader van de na te noemen minderjarigen gerechtelijk vastgesteld en is onder meer bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 13 september 2007, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen, voor wat betreft de na 22 oktober 2008 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 155,- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend, en is de vader verwezen in de kosten van het deskundigenbericht, tot op 22 oktober 2008 begroot op € 1.600,-.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen [X], geboren [in] 2002 te [woonplaats], en [Y], geboren [in] 2003 te [woonplaats], alsmede de verwijzing van de vader in de kosten van het deskundigenbericht.
2. De vader verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden, te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het de vastgestelde kinderalimentatie en de verwijzing van de vader in de kosten van het deskundigenbericht betreft, en opnieuw beschikkende de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen, of te bepalen dat de vader vanaf 15 oktober 2008, althans 22 januari 2009, wegens een wijziging in omstandigheden en bij gebreke van draagkracht niet langer gehouden zal zijn alimentatie voor zijn kinderen te voldoen, kosten rechtens.
Kosten van het deskundigenbericht
3. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kosten van het DNA-onderzoek, gezien de uitkomst daarvan, volledig voor rekening van de vader worden gebracht. De vader voert daartoe aan dat hij slechts bereid was op kosten van de moeder zijn medewerking te verlenen aan een vaststelling van het vaderschap, nu de moeder hem altijd het contact met de kinderen heeft tegengewerkt met de mededeling dat hij niet de vader zou zijn en zijn twijfels omtrent het vaderschap mitsdien aan haar te wijten zijn. Dat de moeder dergelijke uitlatingen heeft gedaan, blijkt volgens de vader uit een verklaring van mevrouw [A], en uit de omstandigheid dat dit ook is gehoord door de buurvrouw, mevrouw [B].
4. De vrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zij nimmer heeft geroepen dat de vader niet de biologische vader zou zijn. Zij is van mening dat de vader terecht is verwezen in de kosten van het deskundigenbericht.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. De vrouw heeft in de procedure tot vaststelling van het vaderschap gesteld dat de vader de biologische vader van de minderjarigen is. Zij is van dit standpunt gedurende de procedure niet afgeweken. Ook thans wijkt zij daar niet van af. Haar proceshouding is mitsdien consistent geweest.
Hoewel het gebruikelijk is dat in procedures tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de man wiens vaderschap op grond van de uitkomst van het DNA-onderzoek komt vast te staan, nadat hij dit tot dan toe had betwist, in de kosten van dat onderzoek wordt verwezen, is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak anders dient te worden beslist en dat de kosten van het DNA-onderzoek bij helfte dienen te worden verdeeld.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat de moeder voorafgaand aan de procedure tot vaststelling van het vaderschap, herhaaldelijk heeft verklaard dat hij niet de biologische vader is van de minderjarigen. Zijn twijfels omtrent het vaderschap zijn volgens de vader mitsdien aan de moeder te wijten. De vader heeft zijn standpunt onderbouwd door het overleggen van een verklaring van mevrouw [A]. De inhoud van deze verklaring is als zodanig door de moeder niet weersproken. De vader stelt dat hetgeen in deze verklaring wordt vermeld ook is gehoord door de buurvrouw, mevrouw [B], hetgeen eveneens niet door de moeder is weersproken. Daarbij komt nog dat de bijzonder curator in een brief van 5 december 2007 heeft gesteld dat de moeder kennelijk in het verleden wisselende uitlatingen heeft gedaan over het vaderschap van de vader. Op grond van een en ander acht het hof aannemelijk dat de moeder voorafgaand aan de procedure geen consistente houding over het vaderschap van de vader tegenover hem heeft aangenomen. Het is dan ook niet onredelijk van de vader dat hij het op een DNA-onderzoek heeft laten aankomen. In de gegeven omstandigheden acht het hof het dan ook redelijk de moeder en de vader ieder voor de helft in de kosten van het deskundigenbericht te verwijzen. In zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum kinderalimentatie
7. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum heeft vastgesteld op 13 september 2007, zijnde de datum waarop het verzoek van de moeder is ingediend. De vader betoogt dat hij vanaf die datum redelijkerwijs geen rekening kon houden met de aan hem op te leggen alimentatie omdat hij op dat moment, door toedoen van de moeder, in de veronderstelling verkeerde dat hij niet de biologische vader van de minderjarigen was.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, evenals de rechtbank, beoordelen met ingang van 13 september 2007, nu de vader ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij gevoelsmatig altijd heeft geweten dat hij de biologische vader van de minderjarigen was.
Aandeel van de vader en de moeder in de kosten van de minderjarigen
9. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet de behoefte van de minderjarigen en het aandeel van de vader en de moeder in de kosten van de minderjarigen heeft bepaald.
10. Het hof overweegt als volgt.
11. Het hof zal bij de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen uitgaan van het netto gezinsinkomen in 2006, te weten ten tijde van het uiteengaan van partijen. De moeder en de vader hebben ter zitting in hoger beroep gesteld destijds respectievelijk € 1.600,- en € 1.350,-netto per maand hebben verdiend. Het netto gezinsinkomen bedroeg mitsdien € 2.950,-. Bij het vaststellen van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding hanteert het hof in beginsel de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de als bijlage bij de Trema-richtlijnen gevoegde tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD over het jaar 2006. Gelet op deze tabel en het voormelde gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, stelt het hof het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen vast op € 692,- per maand in 2006, geïndexeerd in 2007 op € 704,46 per maand.
12. Het hof heeft, met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie van partijen welk deel van het hiervoor vastgestelde eigen aandeel ouders dient te dragen, de draagkracht van de vader en de moeder met elkaar vergeleken. Het hof heeft bij deze draagkrachtvergelijking het loonbeslag bij de moeder buiten beschouwing gelaten. Het hof laat bij de vader de schuld van € 375,- per maand eveneens buiten beschouwing, doch betrekt deze met ingang van 1 augustus 2008 wel in de berekening van de draagkracht van de vader om de in rechtsoverweging 20 uiteengezette reden. Voorts heeft het hof de betrokken minderjarigen buiten beschouwing gelaten, hetgeen betekent dat de moeder als alleenstaande wordt beschouwd.
Aandeel van de moeder
13. Het hof zal bij het vaststellen van de draagkracht van de moeder uitgaan van een inkomen van de moeder van € 34.684,- per jaar, zoals dit blijkt uit de jaaropgaaf 2008. Voorts zal het hof aan de inkomenszijde rekening houden met een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering van € 2.249,- per jaar, zoals deze eveneens blijkt uit de jaaropgaaf 2008.
14. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de moeder met de volgende maandelijkse lasten rekening houden: netto hypotheeklasten van € 556,-, een totale premie ziektekostenverzekering van € 95,- en een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering van € 187,-. Voorts zal het hof rekening houden met het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag voor alleenstaanden.
15. Uit deze berekening volgt dat de moeder een maximaal beschikbare draagkracht heeft van € 369,- per maand.
Aandeel van de vader
16. Het hof zal bij het vaststellen van de draagkracht van de vader uitgaan van een inkomen van de vader van € 23.496,- per jaar, zoals dit blijkt uit de jaaropgaaf 2007. Voorts zal het hof aan de inkomenszijde rekening houden met een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering van € 1.435,- per jaar, zoals dit eveneens blijkt uit de jaaropgaaf 2007. Voor de periode 15 oktober 2008 tot 15 oktober 2009 houdt het hof rekening met 90% van het inkomen zoals vermeld op de jaaropgaaf 2007 en voor de periode met ingang van 15 oktober 2009 houdt het hof rekening met 70% van het inkomen zoals vermeld op de jaaropgaaf 2007, een en ander nu de vader onweersproken heeft gesteld dat in verband met zijn ziekte zijn loon tot genoemde percentages werd teruggebracht.
17. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vader met de volgende maandelijkse lasten rekening houden: een hypotheekrente van € 373,75 en een daaraan verbonden premie levensverzekering van € 80,-, een forfait eigenaarslasten van € 95,-, een premie ziektekostenverzekering van € 127,50, een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering van € 120,- en voor de periode tot 15 oktober 2008 werkelijke verwervingskosten van € 38,08. Het hof zal geen rekening houden met de door de vader opgevoerde kosten omgangsregeling, nu van een omgangsregeling sedert 13 september 2007 geen sprake is.
Het hof houdt tot 1 augustus 2008 geen rekening met de door de vader opgevoerde maandelijkse last van € 375,- voor de aflossing van onderhandse schulden aan familieleden. De vader heeft niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd dat hij voor die datum reeds afloste.
18. Uit deze berekening volgt dat de vader een maximaal beschikbare draagkracht heeft van
- € 162,- per maand voor de periode 13 september 2007 tot 1 augustus 2008,
- € 0,- per maand voor de periode met ingang van 1 augustus 2008.
19. Gelet op de draagkrachtvergelijking die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht draagt de vader in de periode 13 september 2007 tot 1 augustus 2008 naar rato bij in de kosten van de kinderen indien hij een bedrag van € 215,- bijdraagt en de moeder indien zij een bedrag van € 489,- bijdraagt. In de periode met ingang van 1 augustus 2008 is de vader niet in staat naar rato bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Draagkracht van de vader
20. Het hof zal vervolgens beoordelen of en in hoeverre de vader naar rato kan bijdragen in de kosten van de minderjarigen. Het hof zal daarbij met ingang van 1 augustus 2008 rekening houden met de door de vader opgevoerde maandelijkse last van € 375,- voor de aflossing van onderhandse schulden aan familieleden, nu uit een door de vader overgelegde verklaring van [Z] van 14 augustus 2008 blijkt dat hij met ingang van 1 augustus 2008 aflost op die onderhandse schuld.
Gelet hierop stelt het hof vast dat de vader met ingang van 1 augustus 2008 geen draagkracht (meer) heeft enige bijdrage te leveren.
21. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor de periode 13 september 2007 tot 1 augustus 2008 op € 81,- per maand per kind en voor de periode met ingang van 1 augustus 2008 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de vader en de moeder ieder voor de helft in de kosten van het deskundigenbericht, tot aan heden begroot op € 1.600,-, en bepaalt dat zij ieder een bedrag van € 800,- dienen te voldoen door storting van dat bedrag op rekening nummer 192325892 ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam (545) en onder vermelding van het rekestnummer van de rechtbank F2 RK 07-2446 en het zaaknummer van het hof 200.023.761/01;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010.