GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 13 januari 2010
Zaaknummer : 200.020.529/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-2315
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van Koesveld, te Amsterdam,
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J. Kiela, te Amersfoort.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. De raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad,
2. De stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 31 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 augustus 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 29 januari 2009 een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek ingediend.
De vader heeft op 20 maart 2009 een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek ingediend.
De raad heeft op 8 januari 2009 onder meer het raadsrapport van 23 maart 2007 overgelegd.
Jeugdzorg heeft op 25 maart 2009 een schriftelijke reactie ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 5 december 2008 en 5 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: mevrouw J.J. de Kok. Jeugdzorg is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – met wijziging in zoverre van de beschikking van 30 november 2005 van de rechtbank Utrecht – een vakantieregeling vastgesteld, inhoudende dat de nader te noemen minderjarige bij de vader zal zijn:
-gedurende de Krokusvakantie: van vrijdag 15.00 uur tot de tweede zondag 18.30 uur;
-gedurende de Zomervakantie: jaarlijks afwisselend en in onderling overleg te bepalen het eerste deel of het tweede deel van de vakantie, waarbij het eerste deel loopt gedurende de eerste drie weken van de eerste vrijdag 15.00 uur tot de vierde zaterdag 15.00 uur en het tweede deel van de vierde zaterdag van 15.00 uur tot de zevende zondag 18.30 uur;
-gedurende de Herfstvakantie: zal de minderjarige van vrijdag 15.00 uur tot de tweede zondag 18.30 uur bij de moeder zijn;
-gedurende de Kerstvakantie: jaarlijks afwisselend het eerste deel of het tweede deel van de vakantie, waarbij het eerste deel loopt van de eerste vrijdag 15.00 uur tot de tweede zaterdag 15.00 uur en het tweede deel loopt van de zaterdag van het tweede weekend van 15.00 uur tot de zondag van het derde weekend 18.30 uur, waarbij geldt dat de minderjarige het ene jaar met kerst bij de vader zal zijn en met oud en nieuw bij de moeder, jaarlijks alternerend.
Bij de vakantieregeling geldt dat de minderjarige het eerste weekend na de Krokus- en de Kerstvakantie zal doorbrengen bij de ouder waar hij de desbetreffende vakantie niet heeft doorgebracht. Voor het overige is de beschikking van 30 november 2005 van de rechtbank Utrecht gehandhaafd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts is het hof gebleken dat de ondertoezichtstelling van de nader te noemen minderjarige, die op 8 mei 2007 is aangevangen, met ingang van 8 mei 2009 is geëindigd.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [naam kind], geboren [in 2000] te [geboorteplaats], hierna: [kind]. De ouders zijn van rechtswege met het ouderlijk gezag over [kind] belast.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder tot vastlegging van de omgangsregeling af te wijzen en te bepalen dat de omgangsregeling tussen hem en [kind], zoals vastgesteld door de rechtbank te Utrecht bij beschikkingen van 12 november 2003 en 30 november 2005 wordt gewijzigd, in die zin dat daarin wordt bepaald dat de moeder [kind] bij aanvang van de omgangsregeling naar hem zal brengen en hij [kind] na ommekomst van deze omgangsregeling bij de moeder terug zal brengen. Voorts verzoekt de vader het hof partijen te bevelen mee te werken aan (forensische) mediation teneinde te bewerkstelligen dat zij kunnen komen tot een normale communicatie omtrent de minderjarige.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen. Voorts verzoekt de moeder bij wege van zelfstandig verzoek voor wat betreft de meivakantie, de regeling te treffen zoals onder punt 5 van haar verweerschrift is weergegeven.
4. De vader verzoekt het zelfstandig verzoek van de moeder ten aanzien van de vakantieregeling toe te wijzen voor wat betreft de komende vakantie met dien verstande dat de minderjarige in de meivakantie 2009 de eerste week bij hem zal doorbrengen.
5. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling heeft toegewezen en zijn verzoeken tot een wijziging van de haal- en brengregeling van [kind] en om partijen te verplichten mee te werken aan (forensische) mediation, heeft afgewezen. De vader is van mening dat de grondslag voor de problematiek is gelegen in het gebrek aan communicatie tussen partijen en dat onterecht impliciet wordt geconcludeerd dat aan dit probleem niets te doen zou zijn. Naar zijn mening is onvoldoende onderzocht op welke wijze de communicatie in het belang van [kind] kan worden verbeterd. Het advies van Kappa kan niet dienstig zijn voor de beoordeling, omdat het niet van een recente datum is. Voorts is de vader van mening dat de moeder telkens weer wordt bevestigd en beloond in haar eenzijdige weigering om tot een oplossing voor de problematiek te komen. De vader betwist de moeder in het verleden te hebben bedreigd.
6. De moeder stelt dat een exact bepaalde omgangsregeling in het belang van [kind] is, zodat er geen ruimte is voor geschillen tussen de ouders over de inhoud van de omgangsregeling. Naar haar mening ligt het probleem in het feit dat de vader geen respect heeft voor de vastgestelde omgangsregeling en een en ander in zijn voordeel wenst om te buigen, dit tot nadeel van de moeder en [kind]. De moeder acht rechtstreekse communicatie niet noodzakelijk, volgens haar is het juist de rechtstreekse communicatie tussen partijen geweest die heeft geleid tot de problemen en wel in zulke mate dat [kind] met psychotherapie moest beginnen.
7. De raadsvertegenwoordiger heeft ter terechtzitting gesteld dat de ouders hun relatie in het belang van [kind] dienen af te ronden, daar het maken van gedetailleerde afspraken omtrent de omgangsregeling niet kan voorkomen dat er in de toekomst discussies zullen (blijven) ontstaan omtrent de omgangsregeling en / of de opvoeding van [kind].
8. Het hof stelt voorop dat op 1 maart 2009 in werking is getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van “omgang”, in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, omschrijft de wet in artikel 1:253a BW dit nu als “een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof zal in deze zaak het begrip “omgang” verstaan als “toedeling van zorg- en opvoedingstaken” en beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de onderlinge communicatie tussen partijen ernstig te wensen overlaat. Tussen partijen is in confesso dat er omgang tussen [kind] en de vader dient plaats te vinden, alsmede met welke frequentie dit dient te gebeuren, doch partijen strijden over de uitvoering van de omgangsregeling met betrekking tot de tijden van halen en brengen en wie van partijen het halen en brengen voor zijn of haar rekening dient te nemen, alsmede over de al dan niet aanwezige noodzaak tot communicatie tussen hen. De moeder heeft ter terechtzitting te kennen gegeven vanwege door haar ervaren ongelijkwaardigheid tussen haar en de vader ernstige bezwaren te hebben tegen communicatie tussen hen en om die reden ook geen heil te zien in bemiddeling. Zij wenst een gedetailleerde omgangsregeling zodat daarover geen twijfel meer kan bestaan. De vader acht communicatie tussen partijen in het belang van [kind] noodzakelijk. Hij heeft tevens te kennen gegeven dat het halen van [kind], dat hij op de vrijdagen voor zijn rekening moet nemen, hem te veel vrije dagen kost.
10. Het hof is van oordeel dat de door de vader verzochte forensische mediation (het hof begrijpt: een ouderschapsonderzoek) niet geïndiceerd is, daar het belang van [kind] niet zodanig in de knel is dat dit een ouderschapsonderzoek rechtvaardigt. [kind] heeft omgang met de vader en er is geen sprake van een situatie waarin [kind] klem of verloren is geraakt tussen de ouders ten gevolge van hun gebrekkige communicatie. Tevens is er een derde persoon waar de ouders een beroep op kunnen doen indien een en ander omtrent [kind] geregeld dient te worden. Het hof zal het verzoek van de vader op dit punt derhalve afwijzen.
11. Vast staat dat de ouders de vastgelegde omgangsregeling naleven. Beide ouders hebben een gerechtvaardigd belang gesteld bij het niet hoeven te halen dan wel brengen van [kind] op de vrijdag ten behoeve van de omgang met de vader. Het hof zal de omgangsregeling wijzigen, in die zin dat de vader en de moeder beurtelings zullen zorgdragen voor het halen dan wel brengen van [kind] bij de vader op vrijdag, waarbij de andere ouder het halen dan wel brengen van [kind] bij de moeder op zondag voor zijn of haar rekening neemt. Deze regeling zal ingaan het eerste weekend nadat deze beschikking gegeven is, waarbij de moeder [kind] op vrijdag naar de vader zal brengen en de vader [kind] op zondag naar de moeder terug zal brengen. Het hof zal voorts bepalen dat de vader [kind] bij vakanties zal ophalen en de moeder [kind] na afloop van de vakanties bij de vader terug zal halen.
De vader heeft het verzoek van de moeder om de meivakanties in de omgangsregeling te betrekken niet weersproken. Het hof heeft het verzoek opgevat als een verzoek voor alle toekomstige meivakanties. Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder toewijzen in die zin dat [kind] jaarlijks afwisselend het eerste of het tweede deel van de vakantie, waarbij het eerste deel loopt van de eerste vrijdag 15:00 uur tot de tweede zaterdag 15:00 uur en het tweede deel loopt van de zaterdag van het tweede weekend van 15:00 uur tot de zondag van het derde weekend 18:30, de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder zal zijn, jaarlijks alternerend.
12. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader tot wijziging van het halen en brengen van [kind] met betrekking tot de reguliere omgangsregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 30 november 2005 van de rechtbank Utrecht, dat de moeder met betrekking tot de reguliere omgangsregeling het brengen van [kind] naar de vader in het ene weekend voor haar rekening dient te nemen, waarbij de vader hem op zondagavond weer terug brengt naar de moeder, en het halen van [kind] in het andere weekend voor rekening van de vader zal komen, waarbij de moeder hem op zondagavond weer ophaalt bij de vader, één en ander met ingang van het eerste omgangsweekend nadat deze beschikking gegeven is, waarbij het brengen van [kind] naar de vader die vrijdag voor rekening van de moeder zal komen en de vader hem de daaropvolgende zondag terug zal brengen naar de moeder;
bepaalt, in aanvulling op de bestreden beschikking, dat [kind] gedurende de meivakantie bij de vader zal zijn: jaarlijks afwisselend het eerste of het tweede deel van de vakantie, waarbij het eerste deel loopt van de eerste vrijdag 15:00 uur tot de tweede zaterdag 15:00 uur en het tweede deel loopt van de zaterdag van het tweede weekend van 15:00 uur tot de zondag van het derde weekend 18:30, de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, jaarlijks alternerend; in de meivakantie van 2010 zal [kind] de eerste week bij de vader doorbrengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2010.