ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3699

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-09/00306
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast voor aftrekbaarheid juridische kosten en overige lasten in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, staat de aftrekbaarheid van juridische kosten en overige lasten centraal. De belanghebbende, die een onderneming drijft onder de naam [A], heeft in 2001 een verlies van ƒ 34.122 geleden, waarbij onder andere juridische kosten van ƒ 6.449 en overige lasten van ƒ 58.216 zijn opgevoerd. De Inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek toegelaten, wat heeft geleid tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een belastbaar inkomen van ƒ 17.135.

De belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende is vervolgens in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2009 was de belanghebbende niet aanwezig, omdat de gemachtigde ziek was. Het Hof heeft de zaak op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting beoordeeld.

Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor de aftrekbaarheid van de juridische kosten en overige lasten bij de belanghebbende ligt. De belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten in de ondernemingsfeer liggen. Er is geen inzicht gegeven in de samenstelling van de kosten en of deze ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. De stellingen van de belanghebbende zijn niet onderbouwd met voldoende concrete feiten en omstandigheden. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00306
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 19 januari 2010
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 maart 2009, nummer AWB 07/1930 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden (hierna: de Inspecteur) voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 17.135 (€ 7.775,-).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heef tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 december 2009. Aldaar is de Inspecteur verschenen, doch van de zijde van belanghebbende niemand. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 27 november 2009 medegedeeld dat hij was getroffen door de Mexicaanse griep. Hij heeft daarbij verzocht de zitting uit te stellen. De griffier heeft bij brief van 30 november aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat zijn verzoek vooralsnog niet wordt gehonoreerd omdat niet vaststaat dat hij op de zittingsdag nog ziek zou zijn en hij bovendien voor vervanging zou moeten kunnen zorgen. Hierop heeft de gemachtigde van belanghebbende niet gereageerd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende drijft een onderneming onder de naam [A] (hierna: [A]). De ondernemingsactiviteiten bestaan uit chauffeursdiensten en adviesdiensten. De resultatenrekening over het jaar 2001 vermeldt een totaal aan baten van ƒ 55.369 en een totaal aan lasten van ƒ 89.491. Het saldo is een verlies van ƒ 34.122. Onder de lasten is een bedrag voor "juridische kosten" begrepen van ƒ 6.449 en een bedrag voor "overige lasten" van ƒ 58.216. In de toelichting bij de jaarrekening is de post "overige lasten" als volgt gespecificeerd:
Lening u/g [B] is oninbaar ƒ 48.000
R/C [B] is oninbaar ƒ 846
R/C/ [C] is oninbaar ƒ 9.370
Totaal oninbaar wegens faillissementen ƒ 58.216
3.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief ƒ 47.530. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de in 3.1 vermelde juridische kosten en overige lasten niet in aftrek toegelaten en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- ƒ 47.530 + ƒ 6.449 + ƒ 58.216 = ƒ 17.135.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of voormelde juridische kosten en overige lasten ten laste van de winst van het onderhavige jaar van de onderneming van belanghebbende gebracht kunnen worden, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop deze steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot nihil en tot vaststelling van een verlies voor het jaar 2001 van ƒ 47.530.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. In een geval als het onderhavige rust de bewijslast voor de aftrekbaarheid van de juridische kosten en de overige lasten bij belanghebbende. Aangaande de juridische kosten heeft belanghebbende gesteld dat deze kosten betrekking hebben op diverse bezwaar- en beroepsprocedures naar aanleiding van een boekenonderzoek bij [A]. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die kosten in de ondernemingsfeer liggen. Belanghebbende heeft geen enkel inzicht verschaft waaruit de kosten bestaan en dat ze ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. Zulks geldt evenzeer voor de overige lasten. Belanghebbende heeft het gelaten bij blote stellingen zonder onderbouwing daarvan met voldoende concreet en specifiek daartoe gestelde en onderbouwde feiten en omstandigheden. De in hoger beroep naar voren gebrachte stelling van belanghebbende dat de aan [B] en [C] uitgeleende bedragen dienen te worden gezien als gedeclareerde voorgeschoten bedragen leidt - wat daar verder van zij - niet tot een ander oordeel.
6.2. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient beslist te worden als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 19 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.