ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3773

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-08/00507
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek studiekosten en kosten kinderopvang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van mevrouw [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 oktober 2008, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 1.034 negatief was vastgesteld. De Inspecteur had het bezwaar op formele gronden afgewezen en het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 2.668 (€ 1.211) negatief. De belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek van haar volledige studiekosten en kosten voor kinderopvang, en had deze kosten gespecificeerd in haar bezwaarschrift.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2009, waar beide partijen aanwezig waren, heeft het Hof de feiten vastgesteld. De belanghebbende had in 2000 studiefinanciering ontvangen en had een T-biljet ingediend met een aangifte van een belastbaar inkomen van ƒ 5.655 (€ 2.566) negatief, inclusief studiekosten van ƒ 4.621 (€ 2.097). De Inspecteur had een deel van deze studiekosten in aftrek toegelaten, maar de belanghebbende was van mening dat zij recht had op een hogere aftrek.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing had genomen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 8 januari 2010 in het openbaar uitgesproken door de rechters J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing werd ondertekend door mr. W.M.G. Visser wegens verhindering van de voorzitter en mr. U.E. Tromp.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00507
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 januari 2010
in het geding tussen:
mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond (kantoor Rotterdam), hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank
's-Gravenhage van 30 oktober 2008, nummer AWB 07/5927 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 1.034 negatief.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar op formele gronden afgewezen en het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 2.668 (€ 1.211) negatief.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is geboren op [dag en maand] 1975. Tot haar huishouden behoorden in het jaar 2002 twee kinderen. In het jaar 2000 heeft belanghebbende twee studies gevolgd in verband waarmee zij gedurende het gehele jaar van de Informatie Beheer Groep studiefinanciering in de vorm van een tempobeurs heeft ontvangen.
3.2. In verband met onvoldoende studieresultaat zijn de over de maanden januari tot en met augustus uitbetaalde basisbeurs en de aanvullende beurs omgezet in een rentedragende lening.
3.3. Op 31 december 2005 heeft belanghebbende over het jaar 2000 een T-biljet ingediend. Daarin heeft zij aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 5.655 (€ 2.566) negatief. Dat bedrag bestaat onder meer uit aftrek in verband met studiekosten ter grootte van ƒ 4.621 (€ 2.097).
3.4. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur een deel van de door belanghebbende opgevoerde studiekosten in aftrek toegelaten. Het belastbare inkomen is daarbij vastgesteld op ƒ 1.034 (€ 469) negatief. Het bedrag van de aanslag is vastgesteld op nihil.
3.5. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift neemt belanghebbende het standpunt in dat zij recht heeft op aftrek van haar volledige studiekosten. Die kosten heeft zij als volgt gespecificeerd: collegegeld ad € 1.304, studieboeken ad € 1.500, kantoorartikelen/schrijfmaterialen/syllabi ad € 400 en kosten van kinderopvang ad € 720.
3.6. Het bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak gegrond verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 2.668 (€ 1.211) negatief, zijnde het bedrag van de alsnog in aftrek toegestane studiekosten.
3.7. De rechtbank heeft in navolging van de Inspecteur het beroep van belanghebbende opgevat als een beroep betreffende de vaststelling van belanghebbendes verlies over het jaar 2000.
3.8. De mondelinge behandeling van de zaak door de rechtbank heeft plaatsgehad ter zitting van de rechtbank van 16 oktober 2009. Daar is (de gemachtigde van) belanghebbende door een onverwachte en acute ongesteldheid niet tijdig verschenen. Op 17 oktober 2008 heeft de gemachtigde van belanghebbende de rechtbank verzocht het onderzoek ter zitting te heropenen. In hetgeen namens belanghebbende naar voren is gebracht, heeft de rechtbank daartoe geen aanleiding gezien.
4. Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de volgende vragen:
- heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek van studiekosten;
- heeft belanghebbende recht op aftrek van kosten voor kinderopvang.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies over het jaar 2000 op, naar het Hof begrijpt, ƒ 9.692.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 januari 2010 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter en mr. U.E. Tromp is de uitspraak ondertekend door mr. W.M.G. Visser.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.