GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 januari 2010
Zaaknummer : 200.026.109/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-4240 / FA RK 07-5587
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B. Beekman te Noordwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 november 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 3 augustus 2009 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 14 september 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 30 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 30 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag, heeft het hof bij brief van 2 juli 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 9 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. V.C. Dekker, kantoorgenoot van zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien zijn, volgens afspraak ter terechtzitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen: op 14 oktober 2009 van de zijde van de vader een brief met bijlagen.
Van de zijde van de moeder is, hoewel zij daartoe ter terechtzitting in de gelegenheid is gesteld, geen reactie op de brief van de zijde van de vader van 14 oktober 2009 ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de vader mede belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [A.], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], (verder: [A.]), en is het door partijen overeengekomen ouderschapsplan, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan die beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, opgenomen waarbij de rechtbank bepaalt dat [A.] bij de man zal zijn: één week in de veertien dagen. Voorts is de door de vader met ingang van 13 juli 2007 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] bepaald op € 304,- per maand, vanaf de datum van die beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat binnen het huwelijk van de vader met zijn huidige partner op 1 september 2008 een zoon is geboren.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] (hierna ook: de kinderalimentatie) en de omgangsregeling tussen de moeder en [A.].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de door de vader verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] met ingang van 13 juli 2007 maandelijks € 304,- bedraagt en voor zover daarin in het ouderschapsplan is bepaald dat de omgang tussen de moeder en [A.] om de week zal zijn en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de vader verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] met ingang van 13 juli 2007 vast te stellen op een maandelijks bedrag ad € 80,-, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum die het hof in goede justitie voorkomt, alsmede de omgangsregeling tussen de moeder en [A.] vaststellen op eenmaal per veertien dagen vier aaneengesloten dagen, alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen, althans een zodanige omgangsregeling tussen de moeder en [A.] vast te stellen die het hof in goede justitie voorkomt.
3. De moeder bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] op € 304,- per maand dient te worden gesteld en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] wordt vastgesteld op € 600,- per maand, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vaststellen, door de vader bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
4. De vader bestrijdt het incidenteel appel van de moeder.
5. Het hof heeft van beide partijen vernomen dat het goed gaat met [A.]. Gezien de ter terechtzitting gedane mededelingen en het feit dat partijen momenteel deelnemen aan een mediationtraject acht het hof het niet wenselijk wijziging te brengen in de bestaande co-ouderschapsregeling zoals door de vader is verzocht. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
6. De rechtbank heeft het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [A.] bepaald op € 600,- per maand. Partijen hebben daartegen geen grief gericht, zodat het hof van deze behoefte uitgaat.
7. Voor zover de moeder in incidenteel appel stelt dat de vader in staat moet worden geacht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 600,- te voldoen, overweegt het hof als volgt. Gelet op de tussen partijen geldende co-ouderschapsregeling is het hof van oordeel dat de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] door ieder der partijen bij helfte dienen te worden gedragen. Ter terechtzitting heeft de moeder aangegeven daarmee in te stemmen.
Aandeel van de moeder in de kosten van [A.]
8. Voor zover de vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder geen draagkracht heeft, overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder in 2008 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidspensioen ontving van in totaal € 19.847,- bruto per jaar en sinds november 2005 voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Rekening houdend met dit inkomen en rekening houdend met de lasten die de moeder voor haar rekening dient te nemen zoals is vastgesteld door de rechtbank in de bestreden beschikking heeft de moeder onvoldoende draagkracht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding.
9. Gezien het feit dat de moeder niet kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.], dient vastgesteld te worden of de vader voldoende draagkracht heeft om € 300,- aan de moeder te voldoen.
Aandeel van de vader in de kosten van [A.]
10. De vader heeft een nieuwe partner die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en met wie hij sinds 1 september 2008 een minderjarig kind heeft te onderhouden. Bij de bepaling van de draagkracht houdt het hof hiermee rekening.
11. Het hof zal de draagkracht van de vader beoordelen aan de hand van de door de vader overgelegde draagkrachtberekening (productie 20 van het beroepschrift), met inachtneming van het hiernavolgende.
Inkomen van de vader: toeslag
12. Het hof acht, mede in het licht van de door hem overgelegde brief van 15 juli 2008 van zijn werkgever (productie 13 bij het beroepschrift), aannemelijk dat de door de vader ontvangen toeslag van € 300,- bruto per maand op het salaris slechts van tijdelijke aard is. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat op het salarisoverzicht van de vader van september 2008 een toeslag van € 300,- wordt vermeld, doch dat dit bij het salarisoverzicht van mei 2009, juni 2009 en juli 2009 niet het geval is. Het hof zal in onderstaand geval bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening houden met de toeslag. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vader uit van een bruto jaarinkomen van de vader van € 30.720,36 exclusief 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 1.072,08, zoals volgt uit de salarisoverzichten over 2009.
13. Met betrekking tot de woonlasten van de vader overweegt het hof als volgt. Door de vader is een hypotheekofferte in het geding gebracht (productie 6 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Het hof gaat ervan uit dat de werkelijke lasten van de hypothecaire geldlening gelijk zijn aan de in de offerte vermelde bedragen. Uit de hypotheekofferte blijkt dat de vader en zijn huidige echtgenote maandelijks een rente op hypothecaire geldlening van € 1.320,- dienen te voldoen. Daarnaast gaat het hof uit van een eigen woningforfait van € 1590,- per jaar en een bedrag van € 95,- per maand aan forfaitaire eigenaarslasten. Aangezien onbestreden vast staat dat de echtgenote van de vader in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, houdt het hof ten aanzien van de vader rekening met de helft van voormelde woonlasten.
14. Ter terechtzitting heeft de vader zijn grief ten aanzien van de kosten kinderopvang ingetrokken, zodat deze geen nadere beoordeling behoeft.
Kosten omgangsregeling en overige kosten
15. De vader heeft in zijn draagkrachtberekening € 75,- aan kosten omgangsregeling opgevoerd en € 20,- aan overige kosten. Ten aanzien van de laatste post heeft de vader ter terechtzitting verklaard dat hieronder alle kosten vallen die hij naast de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [A.] voldoet.
16. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de tussen partijen bestaande co-ouderschapsregeling acht het hof het niet redelijk omgangskosten en de door de vader niet nader onderbouwde en gespecificeerde overige kosten ten laste van zijn draagkracht te brengen. De moeder heeft de door de vader opgevoerde premie ziektekosten, de premie levensverzekering en ingehouden pensioenpremie niet betwist, zodat het hof hiermee rekening houdt.
17. Gezien het feit dat er sprake is van een co-ouderschap acht het hof het redelijk en billlijk om in het onderhavige geval uit te gaan van een draagkrachtpercentage van 52,5%. Wel zal het hof uitgaan van de alleenstaande norm en de draagkracht verdelen over beide kinderen. Rekening houdende met hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen begroot het hof de draagkracht van de vader in redelijkheid op € 300,- per maand. Per 1 september 2008 heeft de vader zijn draagkrachtruimte van € 309,- over twee kinderen te verdelen, zodat het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] met ingang van 1 september 2008 zal bepalen op € 159,- per maand.
18. Het hof acht het redelijk de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 13 juli 2007, als ingangsdatum aan te houden, aangezien de vader er vanaf die datum rekening mee heeft kunnen houden dat hij een onderhoudsbijdrage voor [A.] diende te voldoen. Het hof ziet in de stelling van de vader geen aanleiding om hiervan af te wijken.
19. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt een bijdrage in de kosten van verzorging en [A.]g van [A.], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], ten laste van de vader in de periode van 13 juli 2007 tot 1 september 2008 op € 300,- per maand en met ingang van 1 september 2008 op € 159,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Kamminga en Van de Poll, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010.