GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 januari 2010
Zaaknummer : 200.017.858.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05 -1689
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.P. Biesbroek, kantoorhoudende te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. mr. E.J.P. Nolet, advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige,
[L.],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bijzondere curator,
2. het Openbaar Ministerie.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juli 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De bijzonder curator heeft op 15 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft op 21 september 2009 geconcludeerd.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 februari 2009 en 3 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 1 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door advocaat mr. L.C. Zandwijk, waarnemend voor de advocaat van de moeder en de bijzonder curator. Tevens is verschenen mevrouw P.J. van Raalten, tolk in het Papiamento. De tolk heeft de belofte afgelegd. Het Openbaar Ministerie is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Ter terechtzitting is de zaak pro forma aangehouden tot zaterdag 28 november 2009 waarbij de moeder in de gelegenheid is gesteld het hof te informeren over de afname van wangslijm van de biologische vader van [G.], de heer [A.] (hierna: de heer [A.]), teneinde te bezien of het opportuun zou zijn om een deskundige te benoemen voor het verrichten van DNA-onderzoek.
Nadien is bij het hof op 29 oktober 2009 een aanvullend faxbericht van de zijde van de moeder ingekomen over de voortgang hiervan.
Op 24 november 2009 is bij het hof een faxbericht van de zijde van de moeder ingekomen waarin deze meedeelt dat de huisarts van de heer [A.], mevrouw S. Rosales-Concession te Curaçao, wangslijmvlies heeft afgenomen van de heer [A.]. Bijgevoegd is een brief van de huisarts waarin deze verklaart dat het afnamemateriaal in haar bezit is. Daarbij is een kopie ontvangen van de identiteitskaart van de heer [A.]. De advocaat van de moeder verzoekt het hof een deskundige te benoemen die het DNA onderzoek kan verrichten.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [G.], geboren op [geboortedatum in] 1982 te [geboorteland], overleden op [datum in] 2004 te [plaats], hierna te noemen: de man, van de nader te noemen minderjarige afgewezen. Voorts is de moeder verwezen in de kosten van het deskundigenbericht.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gerechtelijke vaststelling het vaderschap van de man over de minderjarige: [L.], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [L.].
2. De moeder verzoekt:
- de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen en vast te stellen dat de man de vader is van [L.], dan wel opdracht te geven DNA-onderzoek te verrichten, zodat kan worden vastgesteld dat [L.] in de mannelijke lijn verwant is aan de man;
- de beslissing dat de moeder in de kosten van het deskundigenbericht en het nadere deskundigenbericht wordt verwezen te vernietigen en te bepalen dat deze kosten door de rechtbank dienen te worden voldaan.
4. De bijzonder curator verzoekt primair het verzoek van de moeder af te wijzen en subsidiair een deskundige te benoemen teneinde onderzoek te laten verrichten ter beantwoording van de vraag of de man in de mannelijke lijn verwant is aan [L.].
3. De moeder kan zich niet verenigen met het bepaalde in de bestreden beschikking. Primair stelt zij dat voldoende is aangetoond dat de man de biologische vader is van [L.]. Dat [L.] niet is erkend door de man komt doordat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om de ongeboren vrucht te erkennen. Subsidiair stelt de moeder dat door middel van een DNA-onderzoek kan worden aangetoond of [L.] in de mannelijke lijn verwant is aan de man. De heer [A.] is (nog steeds) bereid om DNA- materiaal af te staan.
Voorts stelt de moeder dat het voor haar niet mogelijk is om zelf de kosten van het onderzoek te dragen aangezien zij een WWB- uitkering ontvangt.
4. De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat op basis van de gedingstukken niet is vast te stellen dat de man de biologische vader is van [L.]. Er dient duidelijkheid te komen of een poging tot afname van DNA- materiaal van de heer [A.] een kans van slagen heeft. Verder dient de moeder in de kosten van het onderzoek veroordeeld te worden indien niet kan worden vastgesteld dat [L.] in de mannelijke lijn verwant is aan de heer [A.].
5. Het Openbaar Ministerie is in haar conclusie met de rechtbank van oordeel dat de moeder alle gelegenheid is geboden om noodzakelijk DNA- materiaal te vergaren voor deskundigenonderzoek en dit ter beschikking te stellen van de deskundige. Dat de huisarts heeft laten weten mee te willen werken aan het onderzoek is niet middels stukken onderbouwd en er bestaat geen zicht op de mogelijkheid dat het onderzoek binnen een redelijke termijn kan worden afgerond. Het Openbaar Ministerie concludeert tot ongegrondverklaring van de grieven en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
6. Het hof overweegt als volgt. Het vaderschap van een man kan, ingevolge artikel 1:207, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op de grond dat hij de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, of op verzoek van het kind zelf. Het derde lid van voornoemd artikel bepaalt dat het verzoek door de moeder binnen vijf jaar na de geboorte van het kind moet worden ingediend.
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder het inleidend verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op 6 juli 2005 bij de rechtbank heeft ingediend, waarmee de moeder heeft voldaan aan het vereiste van artikel 1:207 lid 3 BW.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat niet onomstotelijk vast dat de man de verwekker is van [L.]. Het hof is van oordeel dat het niet voldoende is dat de moeder stelt dat zij in het conceptietijdvak gemeenschap heeft gehad met de man, dat de man wist dat hij een zoon zou krijgen en dat zij samen een naam hebben uitgekozen alsmede dat zij samen een gezin in Nederland zouden gaan vormen. Gezien het feit dat de man is overleden kan zijn verwekkerschap mogelijk worden afgeleid uit het DNA-materiaal van zijn biologische vader. Een DNA-onderzoek dient er uitsluitsel over te geven, of de stellingen van de moeder omtrent het verwekkerschap van de man op waarheid kunnen berusten. Nu ook de bijzonder curator een dergelijk onderzoek in het belang van [L.] acht en de heer [A.] reeds zijn medewerking heeft verleend door het afstaan van wangslijm, zal het hof een DNA-onderzoek gelasten. De behandeling van de zaak zal daarom pro forma worden aangehouden tot zaterdag 27 maart 2010 en de deskundige zal worden verzocht om het resultaat van het onderzoek uiterlijk 25 maart 2010 aan het hof te doen toekomen. Het hof zal bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van s’Rijks kas komen. In de eindbeschikking zal het hof aan de hand van de dan bekende feiten en omstandigheden een eindbeslissing nemen over de vraag ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht. Het hof stemt in met het verzoek van de moeder om het DNA-onderzoek te laten verrichten door het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek te Leiden.
9. De na te noemen deskundige wordt verzocht er zorg voor te dragen dat de afname van het DNA-materiaal van [L.] door of namens de deskundige ten kantore van de deskundige geschiedt, zulks na deugdelijke identificatie van [L.] en in het op te maken rapport blijk te geven van de wijze waarop identificatie heeft plaatsgevonden.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bepaalt dat een DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker kan zijn van [L.], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat de biologische vader van de man, de heer [A.] en [L.] hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek te verrichten prof. dr. P. de Knijff, verbonden aan het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek, afdeling Humane genetica, postzone S5P, postbus 9600, 2300 RC Leiden, telefoon 071- 526 9540 (www.FLDO.nl);
verzoekt deze deskundige het resultaat van het onderzoek uiterlijk op 25 maart 2010 aan de griffie van dit hof te doen toekomen;
verstaat dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige zal blijken of aan dit voorschrift is voldaan en dat van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken in dit schriftelijk bericht melding wordt gemaakt;
bepaalt dat de kosten van dit onderzoek, begroot op € 900,- voorlopig voor rekening van ’s Rijks kas komen;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld hun mening over het rapport aan het hof kenbaar te maken;
houdt in afwachting van genoemd deskundigenbericht de behandeling aan tot de zitting pro forma aan tot zaterdag 27 maart 2010;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mink en Van der Burght, bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2010.