ECLI:NL:GHSGR:2010:BL5246

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.688 en 200.009.326
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Labohm
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie: ingangsdatum en rekening houden met aftrekbare rente van de geldlening van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep inzake partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelde dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een te laag bruto jaarinkomen van de man, en dat de vastgestelde alimentatie niet voldeed aan de wettelijke normen. De man, verweerder in hoger beroep, betwistte de hoogte van de alimentatie en stelde dat deze boven zijn draagkracht lag. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 december 2009, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De echtscheidingsbeschikking was op 11 maart 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw op € 3.300,- bruto per maand kan worden vastgesteld, terwijl haar bruto jaarinkomen € 22.021,- bedraagt. Dit leidde tot een aanvullende behoefte van € 1.464,- per maand. De man, die in de voormalige echtelijke woning verbleef, had een jaarinkomen dat door het hof als redelijk werd beschouwd. Het hof hield rekening met de aftrekbare rente van de hypothecaire lening, maar concludeerde dat de man in staat was om de aanvullende behoefte van de vrouw te voldoen.

De beslissing van het hof was dat de man de alimentatie met ingang van 1 januari 2010 op € 1.464,- per maand moest vaststellen, in plaats van met terugwerkende kracht vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, om ernstige liquiditeitsproblemen voor de man te voorkomen. De beschikking werd uitgesproken op 6 januari 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 januari 2010
Zaaknummer : 105.012.688/01 en 200.009.326/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 076-179 en 07-1300
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.H. Dumont te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.N.M. de Gier te Rotterdam.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 12 december 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de bestreden beschikking ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding bekrachtigd.
De zaak is ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling pro forma aangehouden tot 28 maart 2009, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een mediationtraject te beproeven.
Op 23 april 2009 is bij het hof een faxbericht van de advocaat van de man ingekomen met het bericht dat mediation is vast gelopen en waarbij verzocht is om de procedure voort te zetten.
Op 4 december 2009 is de mondelinge behandeling voortgezet, tezamen met zaaknummer 200.009.326/01. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaten onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 11 maart 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw (hierna partneralimentatie) van € 1.760,- per maand.
2. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 85.156,-, nu uit de door de man overgelegde salarisstroken een jaarloon van € 97.095,- staat genoemd. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een door de man opgevoerde post van € 500,- ter zake een lening. De vrouw stelt dat de rechtbank een te lage alimentatie heeft vastgesteld, die niet voldoet aan de wettelijke normen.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw. Hij stelt dat de vastgestelde bijdrage boven zijn draagkracht ligt en niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. Ter staving van zijn stelling heeft de man financiële bescheiden overgelegd.
Behoefte
4. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw vastgesteld kan worden op € 3.300,- bruto per maand.
Behoeftigheid
5. Uit de jaaropgave van 2007 van de vrouw volgt dat zij een bruto inkomen had van € 22.021,-.
Uit de loonstrook van november 2008 volgt dat het cumulatief bedraagt € 18.675,-. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat haar arbeidsovereenkomst per 1 december 2009 is beëindigd en dat zij als gevolg hiervan een schadeloosstelling heeft gekregen van € 21.000,- bruto. Het hof gaat er derhalve van uit dat de vrouw in de komende tijd nog een zelfde inkomen zal genieten als zij genoten heeft in 2008.
6. Uitgaande van het bruto inkomen van de vrouw van € 22.021,- op jaarbasis bedraagt de aanvullende behoefte voor de vrouw € 39.600,- minus € 22.021,- is € 17.579,- en maandelijks is dat € 1.464,-
Draagkracht man
7. Voor wat betreft de draagkracht van de man gaat het hof uit van zijn jaaropgave 2008. Gezien de aard en de omvang van de onderneming acht het hof het inkomen dat de man aan de onderneming onttrekt alleszins redelijk.
8. Ter zitting is gebleken dat de man in de voormalige echtelijke woning verblijft en dat de vrouw de woning heeft verlaten. Voor wat betreft de draagkracht van de man gaat het hof er van uit dat de man slechts de helft van de door hem betaalde hypotheek rente in aftrek kan nemen aangezien de fiscale partnerregeling niet meer van toepassing is en de vrouw voor de helft eigenaar is van de woning. Het hof zal rekening houden met een aftrekbare rente op een hypothecaire geldlening van € 944,38 per maand. Wel houdt het hof bij de draagkrachtberekening van de man rekening met het feit dat hij nominaal het bedrag aan hypotheekrente betaalt.
9. Ter zitting is eveneens gebleken dat de man geen geldlening heeft afgesloten om de vrouw uit te kopen. Nu de man feitelijk deze kosten niet maakt, zal het hof bij de berekening van de draagkracht hier ook geen rekening mee houden.
Conclusie
10. Uitgaande van de hiervoor genoemde lasten alsmede de niet bestreden lasten is de man in staat om de aanvullende behoefte van € 1.464,- te voldoen.
11. Gezien de financiële positie van de man acht het hof het redelijk en billijk dat de man eerst vanaf 1 januari 2010 de aanvullende bijdrage in het levensonderhoud voldoet en niet vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, aangezien bij een terugwerkende kracht bij de man ernstige liquiditeitsproblemen kan geven.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2010 op € 1.464,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Ydema bijgestaan door mr. Steenks en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2010.