GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 januari 2010
Zaaknummer : 200.037.457/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8691
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jongmeerderjarige]
wonende te [woonplaats]
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 april 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De vrouw heeft op 10 augustus 2009 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
De jongmeerderjarige heeft op 9 september 2009 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 21 september 2009 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 4 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, de vrouw en de jongmeerderjarige, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De minderjarige heeft, ondanks uitnodiging daartoe van het hof, niet zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn op 23 maart 1990 te Rotterdam met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 14 januari 2004 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 14 januari 2004 vastgesteld op € 350,- per maand per kind, overeenkomstig het echtscheidingsconvenant van partijen.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 februari 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook kinderalimentatie) vastgesteld op het bedrag dat de man van 14 januari 2004 tot september 2008 daadwerkelijk heeft betaald. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige] geboren [in 1991], en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 1993] te [woonplaats] verder: de minderjarige. De jongmeerderjarige en de minderjarige verblijven bij de vrouw.
2. De man verzoekt uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen, voorzover het de beslissing onder rechtsoverweging 5.2 en 5.3 betreft en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de man toe te wijzen, met dien verstande dat de man met ingang van de achttiende verjaardag van de jongmeerderjarige de verschuldigde alimentatie aan de jongmeerderjarige zelf zal voldoen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen, dan wel voorts, voorzover het hof de verzoeken van de man in dit hoger beroep (deels) toewijst, te bepalen dat de vrouw de eventueel door haar teveel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige niet aan de man hoeft terug te betalen.
4. De jongmeerderjarige bestrijdt zijn beroep en verzoekt de verzoeken van de man in dit hoger beroep af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure, dan wel voorzover het hof de verzoeken van de man in dit hoger beroep toewijst, te bepalen dat de jongmeerderjarige de eventueel over de periode sinds 3 mei 2009 door hem teveel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet aan de man hoeft terug te betalen.
5. De man heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
6. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afspraak in het echtscheidingsconvenant om € 350,- per maand per kind te gaan betalen berust op een vergissing. De man stelt dat er wel contact is geweest met de advocaten en dat er getracht is oude gegevens op te vragen. De man heeft een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt op basis van oude gegevens uit 2004.
7. De vrouw betwist de stelling van de man. Zij is van mening dat het aan de man is zijn stelling voldoende te onderbouwen en te bewijzen. De man heeft hier niet aan voldaan, aldus de vrouw. Zij betwist ook de juistheid van de draagkrachtberekening die de man in de procedure heeft gebracht, nu diverse posten daarin niet juist zijn weergegeven. De vrouw is van mening dat de man in staat is het in het convenant bepaalde en in de beschikking vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. De vrouw stelt dat zij uit coulance heeft ingestemd met een tijdelijke lagere alimentatie van € 175,- per maand per kind en dat deze periode uiteindelijk nog lang heeft geduurd.
8. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de man geen nieuwe feiten of omstandigheden in hoger beroep heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat de afspraak in het echtscheidingsconvenant op een vergissing berust. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de man zijn stelling niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. In het echtscheidingsconvenant zijn geen financiële gegevens vastgelegd, noch een draagkrachtberekening, zodat hierin geen steun is te vinden voor het standpunt van de man. Ook het feit dat de vrouw instemde met de betaling van een lager bedrag is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De eerste grief van de man faalt derhalve.
9. De man stelt dat hij de vrouw een aanbod heeft gedaan om in afwijking van het convenant € 175,- per kind per maand aan kinderalimentatie te gaan voldoen. De vrouw heeft dit aanbod aanvaard en partijen hebben een alimentatieovereenkomst gesloten, die de vrouw niet eenzijdig mag wijzigen. De vrouw had een wijziging van deze overeenkomst conform de wet moeten vorderen, aldus de man.
10. De vrouw is van mening dat er geen sprake is van een eenzijdige wijziging van de afspraken. De vrouw heeft ingestemd met een gedeeltelijke tijdelijke ontheffing van de alimentatieverplichtingen van de man en hierdoor is de man fors bevoordeeld.
11. Het hof overweegt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de vrouw het aanbod van de man uitdrukkelijk heeft aanvaard. Ter zitting is door partijen verklaard dat er aanvankelijk overeenstemming was tussen partijen. Gelet op het vorenstaande is het hof derhalve van oordeel dat sprake is van een overeenstemming tussen partijen. Het feit dat de vrouw benadrukt dat zij uit coulance jegens de man heeft ingestemd met een tijdelijke lagere alimentatie voor de minderjarigen en de periode waarin dit heeft gegolden uiteindelijk nog lang heeft geduurd, laat naar het oordeel van het hof onverlet dat er sprake is van overeenstemming tussen partijen. De vrouw heeft de tijdelijkheid van het contract niet voldoende aangetoond. Het betoog van de man dat sprake is van een na de echtscheidingsbeschikking tot stand gekomen alimentatie-overeenkomst tussen hem en de vrouw, als bedoeld in artikel 1:158 BW, slaagt naar het oordeel van het hof.
12. Gelet op het vorenstaande zal het hof - overeenkomstig hetgeen partijen in de alimentatieovereenkomst zijn overeengekomen - conform het verzoek van de man de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen met ingang van 14 januari 2004 bepalen op € 175,- per maand per kind.
13. Het hof merkt op dat geen van de partijen een grief heeft gericht tegen de beslissing van de rechtbank inhoudende dat de kinderalimentatie voor de periode van 14 januari 2004 tot september 2008 is gesteld op het bedrag dat de man daadwerkelijk heeft betaald, zodat dit oordeel van de rechtbank in stand blijft. Gelet op het vooroverwogene is feitelijk voor partijen van belang de alimentatie verplichting vanaf 1 september 2008, zijnde (geïndexeerd) € 185,73 per maand per kind. Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd.
14. De vrouw en de jongmeerderjarige verzoeken het hof de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Nu partijen ex-echtgenoten zijn, wijst het hof het verzoek van de vrouw en de jongmeerderjarige af. Het hof acht het aannemelijk dat eventueel teveel betaalde alimentatie is verbruikt door de vrouw c.q. de jongmeerderjarige en zal daardoor bepalen dat dat niet hoeft te worden terugbetaald aan de man.
15. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik¬king van 14 januari 2004 van de rechtbank Dordrecht - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige met ingang van 14 januari 2004 op € 175,- per maand en met ingang van 1 september 2008 op € 185,73 per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 14 januari 2004 van de rechtbank Dordrecht – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de (thans) jongmeerderjarige met ingang van 14 januari 2004 op € 175,- per maand en met ingang van 1 september 2008 op € 185,73 per maand, welke bijdrage met ingang van 3 mei 2009 aan de jongmeerderjarige maandelijks dient te worden voldaan, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 13;
bepaalt dat eventueel door de man te veel betaalde bijdrage in de kosten van de kinderen niet door de vrouw c.q. de jongmeerderjarige behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Mulder, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010.