GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 februari 2010
Zaaknummer : 200.021.832
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-477
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de tante,
advocaat mr. R.S. Sewdajal te ’s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 september 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 26 november 2009 en 15 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de tante zijn bij het hof op 8 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij fax van 23 november 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 januari 2010 is de zaak, tezamen met de zaak met het nummer 200.047.469 (betreffende de uithuisplaatsing van na te noemen minderjarige), mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de tante, bijgestaan door haar advocaat, mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, kantoorgenoot van mr. R.S. Sewdajal. Voorts waren ter terechtzitting mevrouw [naam] (gezinsvoogd) en mevrouw [naam] van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden aanwezig. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de moeder, de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de tante te wijzigen in die zin dat de gewone verblijfplaats bij de moeder wordt vastgesteld, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gewone verblijfplaats van [minderjarige], geboren [in 2001] te ’[woonplaats], hierna: de minderjarige. De moeder is eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft feitelijk sinds haar geboorte bij de tante.
2. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, (het hof leest:) de toestemming van de tante voor het wijzigen van de gewone verblijfplaats van de minderjarige te vervangen en te bepalen dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats zal hebben bij haar moeder.
3. De moeder stelt zich op het standpunt dat de belangen van de minderjarige niet worden verwaarloosd indien zij haar gewone verblijfplaats bij haar moeder heeft. De rechtbank heeft volgens de moeder nagelaten om in dit kader het belang van de minderjarige mee te wegen. Het enkele feit dat de minderjarige haar feitelijke verblijfplaats al geruime tijd bij de tante heeft, kan er niet toe leiden dat zij daar voorlopig dient te blijven. Daarbij had de rechtbank de beslissing dienen aan te houden in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek, aldus de moeder.
4. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 358, eerste lid, Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) staat in beginsel tegen elke eindbeschikking hoger beroep open. Artikel 807 Rv vormt hierop een uitzondering en bepaalt, onder meer, dat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:253s Burgerlijk Wetboek geen andere voorziening open staat dan cassatie in het belang der wet (sub c). Volgens vaste jurisprudentie kan in sommige gevallen toch hoger beroep worden toegelaten en wel voor zover erover wordt geklaagd dat de rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het betreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. In het onderhavige geval heeft de advocaat van de moeder ter terechtzitting betoogd dat er gronden zijn om de moeder in het beroep te ontvangen nu, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking is gekoppeld aan de beslissing de minderjarige onder toezicht te stellen. Daargelaten dat de beslissing tot ondertoezichtstelling van de minderjarige thans niet aan het hof voorligt, is het hof van oordeel dat hetgeen de advocaat van de moeder naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft het in artikel 807 Rv genoemde appelverbod te doorbreken.
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Nievelt en Kamminga, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2010.