ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6539

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.380/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Pannekoek-Dubois
  • Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en grievend gedrag in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam inzake partneralimentatie. De man had in hoger beroep verzocht om de alimentatieplicht jegens de vrouw te beëindigen, onder andere op basis van grievend gedrag van de vrouw tijdens het huwelijk. De vrouw had op haar beurt verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat het gedrag van de vrouw zodanig grievend was dat hij niet langer verplicht kon worden tot het betalen van alimentatie. De man had aangevoerd dat de vrouw overspel had gepleegd en alleen met hem was getrouwd om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Het hof was echter van mening dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen sprake was van zodanig grievend gedrag dat de alimentatieplicht zou eindigen.

Daarnaast betoogde de man dat de vrouw samenwoonde met een nieuwe partner, wat volgens artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek zou betekenen dat zijn alimentatieplicht zou eindigen. De vrouw ontkende echter samen te wonen en het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame, affectieve relatie tussen de vrouw en een eventuele partner. Hierdoor bleef de alimentatieverplichting van de man bestaan.

Het hof concludeerde dat de vrouw in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat haar behoefte aan alimentatie niet was aangetoond. De bestreden beschikking werd gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de vrouw tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud werd afgewezen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 februari 2010
Zaaknummer : 200.041.380
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-2020
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 mei 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 9 november 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 september 2009, 14 oktober 2009, 13 januari 2010, 14 januari 2010 en 27 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, onder meer, uitvoerbaar bij voorraad ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 240,- per maand tot 6 mei 2010, en van € 335,- per maand vanaf 6 mei 2010, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank verstaat dat genoemde uitkering jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [datum in] 2009.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil wordt gesteld, althans wordt gesteld op een geldsom door het hof in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het beroep van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Grievend gedrag
4. De man betoogt in zijn vierde grief dat het gedrag van de vrouw zodanig grievend is geweest, dat niet van hem kan worden gevergd dat hij een bijdrage in haar levensonderhoud betaalt. Ter onderbouwing van deze stelling voert de man aan dat de vrouw gedurende het huwelijk minimaal drie keer overspel heeft gepleegd. Bovendien heeft de vrouw verklaard dat zij enkel en uitsluitend met de man is gehuwd teneinde de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen en heeft zij, zodra zulks was geschied, de man verlaten.
5. De vrouw bestrijdt alle aantijgingen van de man en is van mening dat er geen enkele basis bestaat voor de stelling van de man dat haar handelen ertoe zou moeten leiden dat er van de man niet gevergd zou kunnen worden dat hij een bijdrage in haar levensonderhoud betaalt.
6. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gedrag aan de zijde van de alimentatiegerechtigde kan er toe leiden dat de alimentatieplicht eindigt. Doorslaggevend hierbij is of de omstandigheid die wordt aangevoerd een dermate grievend karakter heeft dat in redelijkheid niet van de alimentatieplichtige gevergd kan worden dat deze partneralimentatie blijft betalen. Daargelaten dat het hof er niet van overtuigd is geraakt dat, zoals de man stelt, de vrouw uitsluitend met hem is gehuwd teneinde de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, is het hof van oordeel dat geen sprake is van zodanig grievend gedrag van de vrouw jegens de man dat de alimentatieplicht redelijkerwijs behoort te eindigen. Het hof zal derhalve deze stelling van de man passeren. Zijn vierde grief faalt.
Samenleving zoals bedoeld in artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek
7. De man stelt in zijn eerste grief dat de vrouw, gelijk zoals ten tijde van het huwelijk, met [haar partner] samenleeft als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. De man betoogt dat derhalve sprake is van samenleving in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zodat zijn alimentatieplicht jegens de vrouw is geëindigd, althans dat de door hem verschuldigde bijdrage op nihil dient te worden gesteld.
8. De vrouw betwist dat zij samenleeft dan wel heeft samengeleefd met [haar partner] als waren zij gehuwd. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij thans alleen in België woont en geen relatie heeft. Volgens de vrouw poneert de man zijn stelling enkel en alleen om onder zijn alimentatieplicht uit te komen.
9. Het hof overweegt als volgt. Voor samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat de partners samenwonen, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Bovendien moet sprake zijn van een duurzame, affectieve relatie. De vrouw heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk betwist dat zij een relatie heeft, laat staan dat zij samenwoont als ware zij gehuwd. De vrouw heeft verklaard dat zij zonder partner woonachtig is in België. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vermoedt dat de vrouw niet in België woont, maar in Nederland samenwoont. Het hof is, gelet op de stukken en het besprokene ter zitting van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat tussen de vrouw en een partner een duurzame, affectieve relatie bestaat, waarbinnen zij over en weer in elkaars verzorging voorzien als bedoeld in artikel 1:160 BW. De man heeft nagelaten zijn stelling met voldoende feitelijkheden te onderbouwen. De alimentatieverplichting van de man is daarmee niet van rechtswege geëindigd, zodat de eerste grief van de man faalt.
Behoefte
10. De man stelt in zijn tweede grief dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dient te worden vastgesteld op € 816,- netto per maand, zijnde 60% van het netto gezinsinkomen van € 1.358,- netto per maand. De vrouw moet, gelet op haar opleiding en werkervaring, in staat worden geacht een marktconform jaarinkomen te verdienen dat voorziet in haar behoefte, aldus de man.
11. De vrouw heeft ter terechtzitting verwezen naar een door haar in het geding gebrachte behoefteberekening waaruit, volgens de vrouw, blijkt dat zij wel degelijk behoefte heeft.
12. Het hof overweegt als volgt.
13. Nu partijen allebei uitgaan van het Nederlands rekenmodel zal het hof dit toepassen. Zonodig rond het hof hieronder af op hele bedragen. Het hof volgt de man niet in zijn stelling omtrent de behoefte van de vrouw, nu haar behoefte tenminste de bijstandsnorm voor een alleenstaande zal bedragen.
Ter zitting heeft de vrouw opgemerkt dat de door haar overgelegde nettoberekening in feite haar behoefteberekening is. De man heeft de door de vrouw gestelde huur betwist en stelt dat de vrouw samenwoont met haar dochter en schoonzoon. Nu de vrouw geen huurcontract heeft overgelegd en evenmin betaalbewijzen van de door haar voldane huurpenningen zal het hof slechts rekening houden met de helft van het door haar genoemde bedrag. Uitgaande van de door de vrouw gehanteerde behoefteberekening, bedraagt haar netto behoefte dan € 1.132,- per maand.
14. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vrouw thans werkzaam is als schoonmaakster waarmee zij € 1.238,- netto per maand verdient. Gelet op voornoemde behoefte is het hof van oordeel dat de vrouw in staat is gebleken voldoende inkomsten te verwerven teneinde in haar eigen behoefte te voorzien. De stellingen van partijen omtrent de woonplaats van de jongmeerderjarige dochter van de vrouw evenals de gestelde inkomsten van de vrouw uit de verhuur van een appartement in Rusland, doen hier niet aan af.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vrouw geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van het levensonderhoud. De tweede grief slaagt.
15. Op grond van het vorenoverwogene komt het hof niet toe aan een behandeling van de derde grief inzake de draagkracht van de man. Het hof zal de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen en het inleidende verzoek van de vrouw, strekkende tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud door de man, alsnog afwijzen.
BESLISSING OP HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vrouw strekkende tot betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud door de man;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Ydema, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010.