ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7088

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.464-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. van Leuven
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag en de belangen van minderjarigen in pleeggezinnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [X] en [Y]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Middelburg, heeft aangevoerd dat haar niet bij voorbaat een mogelijkheid kan worden ontzegd dat de kinderen ooit bij haar zullen terugkeren. De rechtbank had eerder besloten om zowel de moeder als de vader ontheffen van het gezag over de kinderen, en Jeugdzorg benoemd tot voogdes. De minderjarigen zijn sinds 8 september 2005 uit huis geplaatst vanwege een onveilige opvoedingssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar nieuwe echtgenoot, niet in staat is om een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen te bieden. De moeder heeft de bevindingen van het aanvullend onderzoek van de raad voor de kinderbescherming niet gemotiveerd betwist. Het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarigen, die in pleeggezinnen opgroeien, zwaarder wegen dan het recht van de moeder op hereniging. De ontheffing van het gezag is in het belang van de kinderen, omdat dit hen rust en duidelijkheid biedt over hun toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 januari 2010
Zaaknummer. : 200.011.464.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 294-08
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Middelburg,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid & Zeeland,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. de pleegouders van [X],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [X],
4. de pleegouders van [Y],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [Y].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 17 juli 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 juni 2008 van de rechtbank Middelburg.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 29 september 2008 stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 17 oktober 2008 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 27 mei 2009 is de zaak, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.017.123.01, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader, namens de raad: de heer C.M.J. Vandenbooren, en namens Jeugdzorg: mevrouw A.J.F. van Loon. De vader en de moeder alsmede de pleegouders van [Y] en [X] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Van de mondelinge behandeling van 27 mei 2009 is een proces-verbaal opgemaakt. Ter terechtzitting is de raad in de gelegenheid gesteld een nader onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag of het feit dat de moeder een nieuwe echtgenoot heeft perspectief biedt voor de na te noemen minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder. De zaak is pro forma aangehouden in afwachting van het onderzoek van de raad. Op 26 oktober 2009 is door de raad rapport uitgebracht. De moeder en de vader zijn in de gelegenheid gesteld op de inhoud van het rapport schriftelijk te reageren.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 13 november 2009 een brief ingekomen, waarin zij reageert op voormeld rapport van de raad. Zij volhardt in haar standpunt in hoger beroep. Voorts vermeldt de moeder in haar brief dat een tweede mondelinge behandeling in hoger beroep wat haar betreft niet nodig is.
Van de zijde van de vader is geen reactie gekomen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vader en de moeder ontheven van het gezag over na te noemen minderjarigen en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over na te noemen minderjarigen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In de onderhavige zaak is in geschil de ontheffing van het gezag van de moeder ten aanzien van de minderjarigen [X] (hierna: [X]), geboren [in] 2004 te [woonplaats], en [Y] (hierna: [Y]), geboren [in] 2005 te [woonplaats], ook gezamenlijk verder te noemen: de minderjarigen .
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader van het gezag over de minderjarigen wordt ontheven en de moeder het eenhoofdig gezag zal hebben met betrekking tot de minderjarigen en dat – zonodig – Jeugdzorg zal zijn gemachtigd tot het nemen van de beslissingen die toekomen aan de gezaghebbende ouder, met uitzondering van beslissingen omtrent schoolkeuze en levensbeschouwelijke richting en met bepaling dat de moeder zal worden geïnformeerd over de in het kader van de machtiging genomen beslissingen.
3. De moeder heeft een drietal grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. De moeder kan zich, samengevat weergegeven, niet vinden in de beslissing van de rechtbank haar te ontheffen van het gezag over de minderjarigen. Zij voert daartoe aan dat haar niet bij voorbaat een mogelijkheid kan worden ontzegd dat de minderjarigen ooit bij haar zullen terugkeren. Voorts stelt de moeder zich op het standpunt dat niet valt in te zien om welke reden het verlengen van de maatregelen de minderjarigen zou belemmeren in hun ontwikkeling en het de minderjarigen zou ontbreken aan de mogelijkheid zich veilig te hechten aan degenen die hen dagelijks verzorgen en opvoeden. Bovendien wordt volgens de moeder door de ontheffing haar alle recht en feitelijk elke band met de minderjarigen volledig uit handen geslagen. Daarnaast betoogt de moeder dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegouders niet zou ondersteunen.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 1:268, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel – door ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
6. De minderjarigen verblijven vanaf zeer jeugdige leeftijd in hun huidige perspectief biedende pleeggezinnen. Zij zijn sinds 8 september 2005 uit huis geplaatst, omdat door de moeder (en de vader) geen veilige en stabiele opvoedingssituatie werd geboden. De minderjarigen groeien in de pleeggezinnen, ondanks de geconstateerde zorgpunten in hun ontwikkeling, voorspoedig op, worden goed verzorgd en zijn zeer gehecht aan hun pleegouders. Sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is er weinig in positieve zin veranderd in de situatie van en rond de moeder. Zij is niet in staat gebleken haar leven op orde te krijgen. Hoewel de moeder haar relatie met de vader had verbroken en daardoor niet beïnvloedbaar meer lijkt te zijn door de vader, had zij naast huisvestingsproblemen ook financiële problemen. Het feit dat de moeder thans een nieuwe echtgenoot heeft, brengt onvoldoende verandering in positieve zin teweeg en biedt onvoldoende perspectief voor de kinderen in de thuissituatie bij de moeder. Uit het aanvullend onderzoek dat de raad heeft verricht en waarvan op 26 oktober 2009 een rapport is uitgebracht, volgt immers dat het probleeminzicht van de moeder en haar echtgenoot gering lijkt te zijn, de moeder grillig en onvoorspelbaar kan zijn en de moeder en haar echtgenoot zonder gerichte hulp niet in staat zijn om zelfstandig voor een kind te kunnen zorgen. De raad acht de moeder en haar echtgenoot niet in staat om, naast de zorg voor een komende baby, ook nog de zorg voor de minderjarigen op zich te nemen. De echtgenoot van de moeder toont zich betrokken op de komende baby, maar gezien de hulpverlening die noodzakelijk is om hem persoonlijk staande te houden in de maatschappij acht de raad de echtgenoot van de moeder niet in staat om het gebrek aan vaardigheden van de moeder te compenseren. De moeder heeft de vaststellingen uit het aanvullend onderzoek van de raad niet gemotiveerd betwist.
Het is in het belang van de minderjarigen, mede gelet op hun eigen problematiek, dat zij zich in de pleeggezinnen waar zij opgroeien volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Om hieraan te voldoen, dient er duidelijkheid omtrent het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de minderjarigen te bestaan.
7. In een geval als het onderhavige blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Gebleken is dat de jaarlijkse verlengingen van de huidige maatregelen voor alle partijen spanningen meebrengen die hun weerslag hebben op de stabiliteit in de situatie van de minderjarigen. Door de houding van de moeder, die de uithuisplaatsing van de minderjarigen niet daadwerkelijk lijkt te ondersteunen, ontstaat onrust en onduidelijkheid bij de minderjarigen en bij de pleeggezinnen. De jaarlijkse verlenging van de maatregelen belemmert de minderjarigen in hun ontwikkeling en ontneemt hen de mogelijkheid zich veilig te hechten aan degenen die hen dagelijks verzorgen en opvoeden.
8. In de gegeven omstandigheden dient aan de belangen van de minderjarigen bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met de minderjarigen. Ontheffing is in het belang van de minderjarigen, omdat ontheffing de minderjarigen rust geeft en duidelijkheid over hun toekomstbeeld. Dit zal hun ontwikkeling en hechting in de pleeggezinnen ten goede komen en daarmee hun gevoel van basisveiligheid.
9. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder (en de vader) van de minderjarigen aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2010.