GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 maart 2010
Zaaknummer : 200.051.966.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2358
[appellante],
verblijvende te [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. M. Spek te ’s-Gravenhage,
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de moeder;
2. de Stichting Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
3. [belanghebbende],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de stiefvader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 18 december 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 november 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Op 4 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat die op haar beurt werd bijgestaan door mevrouw J. de Vos, namens de raad de heer J. Ekkels, de stiefvader en namens Jeugdzorg mevrouw E.M. Post. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de minderjarige onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De minderjarige heeft een door haar zelf geschreven brief voorgedragen en overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de minderjarige onder toezicht gesteld van Jeugdzorg en is machtiging verleend haar uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van 26 november 2009 tot 26 augustus 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige, [naam], geboren [1993, geboorteplaats], in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af te wijzen.
3. De raad heeft het verzoek gemotiveerd bestreden.
4. De minderjarige is van mening dat de rechtbank ten onrechte een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg heeft verleend. De minderjarige erkent dat het een tijd niet goed met haar is gegaan, maar behandeling zou ook vanuit een niet-gesloten accommodatie voor jeugdzorg kunnen plaatshebben, dan wel vanuit thuis.
Daarnaast is de minderjarige van mening dat de rechtbank ten onrechte het advies van de gedragswetenschapper en het verzoek van de raad zonder nadere motivatie heeft overgenomen en niet is ingegaan op het gevoerde verweer dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek van de raad heeft zich uitsluitend gericht op de onderbouwing van het verzoek tot plaatsing in gesloten jeugdzorg en ook de verklaring van de gedragswetenschapper wijst niet op onderzoek naar andere opvang- en/of behandelmogelijkheden. Dit is in strijd met de zeer stringente zorgvuldigheidseisen die gesteld moeten worden aan een machtiging gesloten plaatsing in een jeugdzorginstelling nu deze maatregel een vorm van vrijheidsbeneming betreft.
5. De raad heeft zijn bewondering uitgesproken over de brief van de minderjarige en is van mening dat de minderjarige op de goede weg zit, maar dat gesloten jeugdzorg nog noodzakelijk is. De minderjarige verblijft thans in [plaats], alwaar zij volgens een behandelplan behandeld wordt. Het zou niet in het belang van de minderjarige zijn de behandeling voortijdig te stoppen. Het nieuw aangeleerde gedrag dient nog te beklijven.
6. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat er zeer recent een overleg is geweest over de minderjarige. Het gedrag van de minderjarige verandert nog steeds zodra er een man in de buurt is. De minderjarige heeft onlangs – ondanks het verbod dat daarop rust – afgesproken met een jongen die de minderjarige beschouwt als haar vriendje om hem bij het zwembad te ontmoeten, wat ook gebeurd is. Jeugdzorg is waakzaam met betrekking tot deze jongen, die de minderjarige in een gesloten setting heeft leren kennen. Volgens Jeugdzorg is er geen sprake van een normale relatie, nu deze jongen ook iets met andere meisjes had, waar de minderjarige dan weer heel ongelukkig over was. Als gevolg van dit incident is haar verlofregeling stopgezet, maar deze wordt wel weer langzaam opgebouwd. De behandeling van de minderjarige bestaat uit het winnen van vertrouwen, inzicht krijgen in gedragspatronen en nieuwe vaardigheden aanleren. Het is de bedoeling dat de minderjarige therapie gaat krijgen.
7. De stiefvader heeft verklaard te hopen dat de minderjarige weer thuis komt wonen, maar dat zij wel door moet gaan met de behandeling. De moeder en hij maken zich zorgen over de minderjarige en zijn van mening dat behandeling nodig is.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er bij de minderjarige sprake was van ernstige gedragsproblematiek die resulteerde in het weglopen van huis, het verkeren in kringen die ongeschikt zijn voor een meisje van haar leeftijd en negatieve ervaringen op seksueel gebied. Het niet accepteren van het gezag van de moeder in combinatie met het seksueel overschrijdend gedrag maakte dat een beschermingsmaatregel in de vorm van gesloten jeugdzorg noodzakelijk was.
Voorts is gebleken dat de minderjarige thans, dankzij het verblijf in een voorziening voor gesloten jeugdzorg en de begeleiding die zij daar krijgt, een positieve ontwikkeling doormaakt en op de goede weg lijkt te zitten. De positieve veranderingen in het gedrag van de minderjarige zijn echter pril en kwetsbaar. Het zich willens en wetens onttrekken aan de zorg van Jeugdzorg door, ondanks het daarop rustende verbod, af te spreken met een jongen die zij in een gesloten setting heeft ontmoet, geeft er naar het oordeel van het hof blijk van dat de gedragsveranderingen nog onvoldoende geïntegreerd zijn en er gevaar bestaat voor terugval in oude patronen. Het hof is daarom met de raad van oordeel dat het van belang is dat de behandeling van de minderjarige wordt voortgezet en zij intensieve hulpverlening krijgt en aldus een betere kans in de maatschappij. Gelet op het wegloopgedrag dat de minderjarige vertoonde toen zij nog thuis woonde, is het hof van oordeel dat hulpverlening vanuit de thuissituatie of niet-gesloten jeugdzorg niet de veiligheid biedt die zij nodig heeft. Om te voorkomen dat de minderjarige wederom in gevaarlijke situaties terechtkomt, dient de hulpverlening nog in een gesloten kader te worden voortgezet. Dit betekent dat de eerste grief, waarmee de minderjarige de noodzaak van gesloten jeugdzorg betwist, ongegrond is.
9. Nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat er geen alternatief bestaat voor de onderhavige gesloten jeugdzorg en de tweede grief, waarmee wordt betoogd dat de met gesloten jeugdzorg gemoeide zeer stringente zorgvuldigheidseisen niet zijn vervuld, niet anders is onderbouwd dan dat de raad en de gedragswetenschapper aan het bestaan van andere mogelijkheden geen aandacht hebben gewijd, faalt ook deze grief.
10. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof nog sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg is dan ook terecht verleend. Het hof zal het verzoek van de minderjarige in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, van Nievelt en Bouritius, bijgestaan door
mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2010.