ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7146

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.849-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van den Wildenberg
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoek tot vervanging Jeugdzorg en omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, alsook de verzoeken van de moeder om Jeugdzorg te vervangen en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, die gedetineerd is, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd en toestemming werd verleend voor het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarige. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 1 juli 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken. Het hof overwoog dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren, gezien de langdurige detentie van de moeder en de gedragsproblemen van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek om vervanging van Jeugdzorg, omdat tegen beschikkingen als deze geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Tevens werd de omgangsregeling tussen de minderjarige en zijn zussen als te belastend voor de minderjarige beoordeeld. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat hij de mogelijkheid had om met zijn pleegouders op vakantie te gaan, en verleende daarom toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 februari 2010
Zaaknummer : 200.043.849/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-1184 en FA RK 09-4501
[appellante],
verblijvende in de penitentiaire inrichting [verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van der Kist te Waddinxveen,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 21 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 oktober 2009 en 7 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 7 oktober 2009, met als bijlage het raadsrapport van 13 juni 2007, laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 13 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en Jeugdzorg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kinderrechter, voor zover van belang:
- de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige verlengd van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010;
- de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 23 april 2009;
- toestemming verleend – welke toestemming die van de moeder vervangt – tot afgifte van een eigen reisdocument, te weten een Nederlandse identiteitskaart, van de minderjarige;
- de voormelde beslissingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het verzoek van de moeder tot vaststellen van een omgangsregeling afgewezen;
- het verzoek van de moeder tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voor de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2006 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige;
- het verzoek van Jeugdzorg tot het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een reisdocument ten behoeve van de minderjarige;
- het verzoek van de moeder tot vervanging van Jeugdzorg door een zodanige stichting in een andere provincie;
- de omgang tussen de minderjarige en zijn zus [zus 1] (verder: [zus 1]);
- de omgang tussen de minderjarige en zijn [zus 2] (verder: [zus 2]).
2. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
• op het verzoek van Jeugdzorg:
1. Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar, althans dit verzoek af te wijzen;
2. Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot verlenging van de machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling, althans dit verzoek af te wijzen;
3. primair Jeugdzorg in het verzoek vervangende toestemming voor het aanvragen van een reisdocument, zijnde een Nederlandse identiteitskaart niet-ontvankelijk te verklaren;
subsidiair de verzochte verklaring van toestemming te weigeren;
meer subsidiair aan de verzochte verklaring als voorwaarde te stellen dat de geldigheidsduur en de territoriale geldigheid van het aan te vragen reisdocument worden beperkt;
• op het voorwaardelijk verzoek van Jeugdzorg
Jeugdzorg die het toezicht heeft, te vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie;
• op het subsidiair voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de moeder:
1. als omgangsregeling tussen de minderjarige en [zus 1], te bepalen dat zij de minderjarige bij zich zal hebben gedurende één maal per vier weken van zaterdag 12.00 uur tot zaterdag 20.00 uur en voorts één maal per vier weken van vrijdagmiddag 12.00 uur tot zaterdagmiddag 13.00 uur, althans een omgangsregeling als het hof vermeent te behoren;
2. als omgangsregeling tussen de minderjarige en [zus 2], te bepalen dat zij voorlopig door de minderjarige zal worden bezocht minimaal één maal per maand gedurende de reguliere bezoektijden geldend voor de penitentiaire inrichting waar zij verblijft, althans een omgangsregeling als het hof vermeent te behoren.
3. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
Ontvankelijkheid
4. De moeder heeft verzocht Jeugdzorg te vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie.
5. Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat onder meer tegen beschikkingen ex artikel 1:254, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek, strekkende tot vervanging van een gezinsvoogdij-instelling, geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de moeder niet-ontvankelijk is dit verzoek.
6. Voorts heeft de moeder gesteld dat de kinderrechter in de bestreden beschikking ten onrechte Jeugdzorg ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, aangezien de bij beschikking van 10 juni 2008 verleende machtiging vervallen is omdat hiervan niet tijdig gebruik is gemaakt.
7. Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van deze grief met het oordeel van de kinderrechter en de gronden waarop dat berust. Derhalve slaagt deze grief naar het oordeel van het hof niet. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bij beschikking van 10 juni 2008 aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd is van 15 juni 2008 tot 15 december 2008. Deze machtiging is voorts bij beschikking van 9 december 2008 verlengd tot 15 juni 2009. Bovengenoemde uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan en hebben gezag van gewijsde gekregen. Ten overvloede wenst het hof op te merken dat niet is gebleken dat, zoals de moeder stelt, niet tijdig gebruik gemaakt is van deze machtiging, nu de uit de overgelegde stukken blijkt dat de minderjarige reeds vanaf 2 februari 2007 uit huis is geplaatst.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
8. De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de Nederlandse Staat gepleegde inbreuk op de door het EVRK en IVRK beschermde grondrechten van de minderjarige, de moeder en de (gezins)leden voldoende wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de moeder is gedetineerd, dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn en dat de kinderrechter niet heeft onderzocht of wordt voldaan aan de in de rechtspraak (het hof verstaat: wettelijke) geformuleerde maatstaf. Zij stelt dat een machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van de minderjarige niet nodig zijn, aangezien zij instemt met een vrijwillige uithuisplaatsing. Zij verzoekt het door haar voorgestelde alternatief van (weekend- en vakantie-) verzorging en opvoeding door [zus 1], de meerderjarige zus van de minderjarige, voor zover nodig aangevuld met pleegzorg op vrijwillige basis, op zijn merites te beoordelen.
9. Jeugdzorg heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
10. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
De moeder is langdurig gedetineerd in verband met betrokkenheid bij de moord op de vader van de minderjarige, waardoor zij niet in staat is de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Ook voor zijn zus [zus 2], die tevens is gedetineerd, geldt dit.
Het hof acht het – mede gelet op zijn gedragsproblemen, waaronder hechtingsproblematiek - in het belang van de minderjarige dat hem rust, structuur, stabiliteit en continuïteit in zijn verzorging wordt geboden. Hij heeft dan ook naar het oordeel van het hof behoefte aan voortzetting van plaatsing in het pleeggezin, waar hem ook de voor hem noodzakelijke aanvullende hulp kan worden geboden.
Het betoog van de moeder dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is omdat zij instemt met een vrijwillige uithuisplaatsing passeert het hof, nu uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de moeder voorwaarden verbindt aan deze instemming, zo wil zij ondermeer dat de minderjarige in de weekenden bij zijn zus [zus 1] zal verblijven en dat hij (in de toekomst) door [zus 1] en [zus 2] wordt opgevoed. Bovendien geldt dat een verblijf van de minderjarige bij hen of bij [zus 1] alleen, naar het oordeel van het hof, (op dit moment) niet tot de mogelijkheden behoort, aangezien [zus 1] nog niet de wettelijke vereiste leeftijd voor pleegzorg van eenentwintig jaar heeft en [zus 2] nog gedetineerd is. Daarnaast is zij betrokken geweest bij de moord op de vader van de minderjarige, waardoor getwijfeld kan worden of zij als pleegouder voor de minderjarige kan fungeren.
11. Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van voornoemde omstandigheden sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven, namelijk van een inmenging als bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de gezondheid en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het hof ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
12. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling bekrachtigen.
Omgang
13. Het hof is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde stukken, van oordeel dat de door de moeder verzochte omgang te belastend voor de minderjarige zal zijn. De minderjarige heeft, zoals door Jeugdzorg is gesteld en het hof aannemelijk acht, tijd en ruimte nodig om in het huidige pleeggezin verder te groeien en om zich aan zijn pleegouders te hechten. Indien de omgangsregeling met zijn zussen zal worden uitgebreid, zal dit proces verstoord (kunnen) worden. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking te dien aanzien bekrachtigen.
Vervangende toestemming identiteitskaart
14. Het hof acht het, evenals de kinderrechter, in het belang van de minderjarige dat hij als lid van het gezin van de pleegouders met hen mee kan bij hun uitstapjes naar het buitenland. Het hof acht het wenselijk dat de minderjarige niet door de moeder de mogelijkheid kan worden onthouden om op vakantie naar het buitenland te gaan met het gezin waar hij nu deel van uitmaakt. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ten aanzien van de verlening van vervangende toestemming aan Jeugdzorg voor het aanvragen van een identiteitskaart ten behoeve van de minderjarige, bekrachtigen.
15. Derhalve beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek Jeugdzorg te vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van den Wildenberg en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2010.