ECLI:NL:GHSGR:2010:BL8861

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.652-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Mink
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en de belangenafweging tussen de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de man. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Dordrecht verzocht om de erkenning van de minderjarige door de man te weigeren. De man, verweerder in hoger beroep, heeft zijn verzoek om erkenning ingetrokken, maar het hof moest alsnog de belangen van alle betrokkenen afwegen. De minderjarige verblijft bij de moeder, die stelt dat de man nooit betrokken is geweest bij de opvoeding en dat er geen 'family life' bestaat. De man daarentegen wil dat de minderjarige weet dat hij zijn vader is en heeft verklaard dat hij een vader op afstand wil zijn. Het hof overweegt dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat zijn verzoek om erkenning in beginsel niet kan worden onthouden, tenzij de belangen van de moeder of de minderjarige in het geding zijn. De moeder heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op een schade aan haar belangen of die van de minderjarige. Het hof concludeert dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van de moeder of de minderjarige, en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 maart 2010
Zaaknummer : 200.024.652/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7738
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Haasnoot te Dordrecht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de minderjarige],
geboren op [in 2005] te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. M.G. HOOGERWERF,
advocaat te Dordrecht,
in de hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige,
hierna te noemen: de bijzonder curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 9 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 november 2008 van de rechtbank Dordrecht.
De bijzonder curator heeft zich op 19 oktober 2009 gesteld als bijzonder curator van de minderjarige.
De man heeft bij brief van 21 oktober 2009, ingekomen op 22 oktober 2009 verzocht om een andere bijzondere curator te benoemen.
De bijzonder curator heeft op 27 oktober 2009 op dit verzoek gereageerd.
De griffier van het hof heeft op 5 november 2009 telefonisch aan partijen laten weten dat voornoemd verzoek tegelijkertijd met het hoger beroep zal worden behandeld.
De man heeft op 19 januari 2010 aanvullende stukken overgelegd.
De bijzonder curator heeft op 12 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 augustus 2009 en 3 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de bijzondere curator. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De moeder heeft ter terechtzitting een bij de stukken gevoegde verklaring voorgelezen.
Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek om een andere bijzonder curator te benoemen, ingetrokken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is aan de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige verleend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Nu de man zijn verzoek om een andere bijzondere curator te benoemen heeft ingetrokken, behoeft hierop niet meer te worden beslist.
In geschil is de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man. De minderjarige verblijft bij de moeder.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de man af te wijzen.
3. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte de gevraagde vervangende toestemming tot erkenning heeft verleend. Zij voert hiertoe drie grieven aan. Daarnaast stelt zij dat zij haar leven nu op orde heeft en dat er rust is in haar gezin. Verder beschouwt de minderjarige de echtgenoot van de moeder als zijn vader, aldus de moeder.
4. De man bestrijdt het beroep. Hij stelt – kort weergegeven – dat hij wil dat de minderjarige weet dat hij zijn vader is. Hij stelt dat de relatie met de moeder een turbulent verloop heeft gehad, maar dit was ook te wijten aan de situatie waarin hij zich bevond, te weten dat hij nog een gezin had.
Verder heeft hij ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij accepteert dat de minderjarige de echtgenoot van de moeder als zijn vader ziet en dat hij slechts een vader op afstand wil zijn.
5. De bijzondere curator bestrijdt eveneens het beroep en verzoekt het appel van de moeder af te wijzen met bevestiging van de bestreden beschikking. Zij stelt – kort weergegeven – dat de minderjarige er recht op heeft om te weten van wie hij afstamt. Daarnaast betwist de bijzonder curator dat het bestaan van family life een vereiste is voor het toekennen van een verzoek tot toestemming voor erkenning en betoogt zij dat de moeder haar stellingen omtrent het karakter van de man en de gestelde belemmering in de evenwichtige en sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige onvoldoende heeft onderbouwd. Verder heeft de man ook aan de bijzonder curator laten weten dat hij een vader op afstand wil zijn. De angst van de moeder voor het verstoren van haar leven door de man is volgens de bijzonder curator ongegrond.
6. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat op grond van art. 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek de toestemming van de vrouw voor erkenning van de minderjarige, op verzoek van de man door de rechtbank kan worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zal schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Nu tussen partijen vaststaat dat de man de verwekker is van de minderjarige, kan hem de mogelijkheid van erkenning in beginsel niet worden onthouden. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. Deze belangen dienen te worden afgewogen tegen het belang van de man om met de minderjarige een familierechtelijke band te krijgen door erkenning.
Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man.
Als zodanige feiten en omstandigheden heeft de vrouw in haar beroepschrift en ter terechtzitting gesteld, dat de man zich nooit met de opvoeding en verzorging van de minderjarige heeft bemoeid. Ook is er volgens haar na het verbreken van de relatie tussen partijen amper contact geweest tussen de minderjarige en de man. Volgens de moeder is er geen family life. Daarnaast is de man gewelddadig en agressief, aldus de moeder. Ook zou de erkenning verwarrend zijn voor de minderjarige en zal het risico bestaan dat de minderjarige wordt belemmerd in zijn evenwichtige en emotionele ontwikkeling. Voorts stelt de moeder dat het gedrag van de man grote angst oproept bij haar en dat de man de erkenning gebruikt om macht uit te oefenen over de moeder en om haar nieuwe relatie te verstoren.
Uit de stellingen van de moeder volgt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat erkenning door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. De omstandigheid dat de moeder weerstand heeft tegen de erkenning, en de door haar ter terechtzitting omschreven gebeurtenissen uit het verleden, leiden niet tot de conclusie dat vervangende toestemming tot erkenning aan de man moet worden onthouden Het betreft – indien het gestelde al komt vast te staan – omstandigheden, die zich al geruime tijd, na het verbreken van de relatie, niet meer voordoen. Verder wordt de vrees van de moeder voor verstoring van haar huidige gezinsleven, bijvoorbeeld doordat de man geweldadig zou zijn, niet door feiten en omstandigheden geobjectiveerd. Daarbij komt dat de man ter terechtzitting en aan de bijzonder curator heeft verklaard dat hij een vader op afstand voor de minderjarige wil zijn. Voorts heeft de bijzonder curator – onbestreden – gesteld dat de man er niet op uit is om het gezag over de minderjarige te verkrijgen.
Ook het beroep van de moeder op het ontbreken van family life doet aan voorgaande conclusie niet af, nu het naar vaste rechtspraak, zoals hiervoor reeds overwogen, in een procedure tot verkrijging van vervangende toestemming aankomt op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De eis van het bestaan van family life wordt in dit verband niet gesteld.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats];
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2010.