6. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat op grond van art. 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek de toestemming van de vrouw voor erkenning van de minderjarige, op verzoek van de man door de rechtbank kan worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zal schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Nu tussen partijen vaststaat dat de man de verwekker is van de minderjarige, kan hem de mogelijkheid van erkenning in beginsel niet worden onthouden. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. Deze belangen dienen te worden afgewogen tegen het belang van de man om met de minderjarige een familierechtelijke band te krijgen door erkenning.
Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man.
Als zodanige feiten en omstandigheden heeft de vrouw in haar beroepschrift en ter terechtzitting gesteld, dat de man zich nooit met de opvoeding en verzorging van de minderjarige heeft bemoeid. Ook is er volgens haar na het verbreken van de relatie tussen partijen amper contact geweest tussen de minderjarige en de man. Volgens de moeder is er geen family life. Daarnaast is de man gewelddadig en agressief, aldus de moeder. Ook zou de erkenning verwarrend zijn voor de minderjarige en zal het risico bestaan dat de minderjarige wordt belemmerd in zijn evenwichtige en emotionele ontwikkeling. Voorts stelt de moeder dat het gedrag van de man grote angst oproept bij haar en dat de man de erkenning gebruikt om macht uit te oefenen over de moeder en om haar nieuwe relatie te verstoren.
Uit de stellingen van de moeder volgt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat erkenning door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden. De omstandigheid dat de moeder weerstand heeft tegen de erkenning, en de door haar ter terechtzitting omschreven gebeurtenissen uit het verleden, leiden niet tot de conclusie dat vervangende toestemming tot erkenning aan de man moet worden onthouden Het betreft – indien het gestelde al komt vast te staan – omstandigheden, die zich al geruime tijd, na het verbreken van de relatie, niet meer voordoen. Verder wordt de vrees van de moeder voor verstoring van haar huidige gezinsleven, bijvoorbeeld doordat de man geweldadig zou zijn, niet door feiten en omstandigheden geobjectiveerd. Daarbij komt dat de man ter terechtzitting en aan de bijzonder curator heeft verklaard dat hij een vader op afstand voor de minderjarige wil zijn. Voorts heeft de bijzonder curator – onbestreden – gesteld dat de man er niet op uit is om het gezag over de minderjarige te verkrijgen.
Ook het beroep van de moeder op het ontbreken van family life doet aan voorgaande conclusie niet af, nu het naar vaste rechtspraak, zoals hiervoor reeds overwogen, in een procedure tot verkrijging van vervangende toestemming aankomt op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De eis van het bestaan van family life wordt in dit verband niet gesteld.