ECLI:NL:GHSGR:2010:BL8862

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.984.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde voogdij en toekenning gezag over minderjarige aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige. De moeder, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg, verzocht om met het gezag over haar kind belast te worden. De vader, die momenteel gedetineerd is, heeft in voorwaardelijk incidenteel appel verzocht om ook met het gezag belast te worden. De rechtbank had eerder de voogdij over de minderjarige aan Jeugdzorg toevertrouwd, en de moeder had zeven grieven ingediend tegen de eerdere beslissing van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een stabiele thuissituatie heeft gecreëerd en dat Jeugdzorg geen bezwaar heeft tegen het toekennen van het gezag aan de moeder. De vader heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof over de beslissing omtrent het gezag. Het hof heeft overwogen dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden bij toewijzing van het gezag aan de moeder. De grieven van de moeder behoeven geen verdere bespreking meer.

Het hof heeft ook de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen afgewezen. Dit is gedaan op basis van de huidige omstandigheden, waaronder de gedetineerde status van de vader en de onduidelijkheid over de uitkomst van zijn strafzaak. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de moeder alleen met het gezag te belasten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 maart 2010
Zaaknummer : 200.023.984.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-802
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Krijger,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. [de man]
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting de [X] te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Hoogenraad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 oktober 2008 van de rechtbank Middelburg.
Jeugdzorg heeft op 31 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 30 juni 2009 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingediend. Dat verweerschrift is doorgestuurd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en op 22 januari 2010 bij dit hof ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 27 juli 2009, 28 januari 2010 en 29 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 11 februari 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 11 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is verschenen: de heer H.J.V. Ramstein, en namens Jeugdzorg is verschenen: mevrouw A. van Loon. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Daarin is – voor zover hier van belang – Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige [Y], geboren [in] 2008 te [woonplaats], hierna: de minderjarige. Zij verblijft bij de moeder. De vader heeft de minderjarige erkend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te belasten met het gezag over de minderjarige.
3. De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert hiertegen zeven grieven aan. Daarin stelt zij – onder meer – dat de rechtbank een onjuist criterium heeft gehanteerd door het verzoek van de moeder, om haar met het gezag over de minderjarige te belasten, te toetsen aan de wenselijkheid. Volgens de moeder dient te worden getoetst aan het criterium, inhoudende of gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd, zoals neergelegd in artikel 1:253b, lid 5 Burgerlijk Wetboek.
Verder stelt de moeder dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat het feit dat de raad de kinderrechter ten tijde van de behandeling in eerste aanleg niet om een ondertoezichtstelling verzocht, ten grondslag ligt aan de beslissing van de rechtbank om haar verzoek af te wijzen.
4. Jeugdzorg heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof, en ook ter terechtzitting bij het hof, te kennen gegeven dat er gedurende de afgelopen periode bij de moeder een stabiele thuissituatie is ontstaan die aanleiding geeft om het beeld van de moeder te herzien. Jeugdzorg stelt – onder meer – dat de moeder over eigen woonruimte beschikt, waarin de minderjarige een eigen slaapkamer heeft, dat de woning wordt schoongehouden, de moeder geen schulden heeft en een opleiding via het ROC te [woonplaats] volgt. Daarnaast werkt zij en heeft een eigen inkomen waarvan zij al het noodzakelijke kan doen. Ook is de relatie met haar moeder (grootmoeder) genormaliseerd en neemt zij zelf de verantwoordelijkheid ten aanzien van de opvoeding van de minderjarige en haar huishouding. Jeugdzorg betoogt er geen bezwaar tegen te hebben als het hof de moeder met het gezag belast.
Een zorgpunt blijft volgens Jeugdzorg nog wel de vader. Jeugdzorg stelt dat als de moeder het ouderlijk gezag alleen gaat uitoefenen zij op eigen initiatief de vader in kennis dient te stellen van de ontwikkelingen van de minderjarige. Ook bij een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige ligt de verantwoordelijkheid hiervoor alleen bij de ouders. Jeugdzorg betwijfelt of zij dit aankunnen.
Jeugdzorg ziet geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling van de minderjarige.
Ten aanzien van het voorwaardelijk incidenteel appel van de vader betoogt Jeugdzorg dat het niet in het belang van de minderjarige is om ook de vader met het gezag te belasten. De redenen die Jeugdzorg hiervoor aanvoert zijn:
- de moeder zou slachtoffer zijn van seksueel misbruik door de vader;
- de huidige gecompliceerde relatie tussen de moeder en de vader;
- de vader is gedetineerd;
- het mogelijk belaste verleden van de vader in verband met het hem ten laste gelegde seksueel misbruik van andere minderjarige meisjes.
5. De raad heeft zich aangesloten bij de stellingen van Jeugdzorg en benadrukt dat er sprake is van een spanningsveld in de relatie van de moeder met de vader. Ook zijn er zorgen over de eventuele omgang tussen de vader en de minderjarige. Gezien de verdenkingen tegen de vader is de raad van mening dat de beslissing omtrent het gezag van de vader aangehouden zou moeten worden tot na afhandeling van de strafzaak van de vader.
6. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren. In (voorwaardelijk) incidenteel appel verzoekt hij om – in het geval de moeder met het gezag wordt belast – de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover rechtens is toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad, hem tevens met het gezag over de minderjarige te belasten.
De vader heeft zich ter terechtzitting gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de beslissing omtrent toewijzing van het gezag aan de moeder. Ter onderbouwing van zijn (voorwaardelijk) incidenteel beroep stelt de vader dat, mocht hij samen met de moeder belast worden met het gezag, er geen risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt. Ook heeft hij ter terechtzitting gesteld dat hij gezamenlijk gezag wil om zo op de hoogte te blijven van het leven van de minderjarige en om samen met de moeder beslissingen te nemen aangaande het leven van de minderjarige.
Principaal appel
7. Het hof overweegt als volgt. Gezien de beschikking van de rechtbank Middelburg van 20 juni 2008 waarin de voorlopige voogdij over de minderjarige is uitgesproken en Jeugdzorg is benoemd tot voogdij-instelling, had naar het oordeel van het hof het verzoek van de moeder in eerste aanleg beoordeeld moeten worden aan de hand van het toetsingscriterium van artikel 1: 253b lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW).
Het hof zal derhalve nagaan of er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder om haar met het gezag te belasten, de belangen van de minderjarige worden verwaarloosd. Nu in hoger beroep zowel Jeugdzorg als de raad, en de vader alle bezwaren tegen de toewijzing van het gezag aan de moeder hebben laten varen en ook het hof onder de geschetste omstandigheden geen bezwaren ziet die toewijzing van het gezag aan de moeder belemmeren, zal het hof het gezag aan de moeder toewijzen.
De grieven van de moeder behoeven derhalve geen verdere bespreking meer.
Voorwaardelijk incidenteel appel
8. De vader verzoekt hem tevens met het gezag over de minderjarige te belasten. Jeugdzorg en de raad hebben zijn verzoek gemotiveerd betwist. De moeder heeft verzocht alleen haar met het gezag te belasten.
9. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c BW kan de vader die tot het gezag bevoegd is de rechtbank verzoeken om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Indien de andere ouder hiermee niet instemt wordt het verzoek afgewezen indien:
a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De moeder wordt nu voor het eerst met het gezag over de minderjarige belast. Zij moet nog in het gezag groeien. Daarnaast bestond er in de partnerrelatie tussen de moeder en de vader ongelijkwaardigheid in leeftijd en zijn de gevolgen van deze relatie nog niet uitgekristalliseerd. Voorts is er nog onduidelijkheid over de uitkomst van de strafzaak van de vader en hebben beide ouders een inconsistent beeld van de wijze waarop zij het eventuele gezag gezamenlijk zouden moeten uitoefenen. Gelet op het voorgaande acht het hof het onder de huidige omstandigheden noodzakelijk in het belang van de minderjarige om het verzoek van de vader om hem tevens met het gezag over de minderjarige te belasten, af te wijzen.
10. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat alleen de moeder wordt belast met het gezag over de minderjarige [Y], geboren [in] 2008 te [woonplaats];
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank ‘s-Gravenhage;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2010.