ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0065

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.009-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • P. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige ondanks verbeterde situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 24 juli 2010. De moeder verzocht om de ondertoezichtstelling niet te verlengen, terwijl Jeugdzorg en de vader de verlenging wel steunden. De moeder stelde dat de situatie van de minderjarige verbeterd was en dat er geen gronden meer waren voor een ondertoezichtstelling. Jeugdzorg betoogde echter dat de begeleiding noodzakelijk was om de positieve ontwikkelingen te bestendigen. Het hof overwoog dat de ontwikkeling van de minderjarige eerder ernstig was bedreigd door de conflictueuze relatie tussen de ouders en de problematiek op school. Hoewel er verbeteringen waren, was de nieuwe situatie nog niet voldoende gestabiliseerd. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling moest worden voortgezet om de noodzakelijke begeleiding te waarborgen. De bestreden beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 maart 2010
Zaaknummer : 200.050.009/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 09-875
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.F. Nelisse te Dordrecht,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als instantie wiens advies met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk kan zijn, wordt aangemerkt de raad voor de kinderbescherming, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de raad. De raad heeft aan het hof bij brief van 7 januari 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 augustus 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 24 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader en namens Jeugdzorg: mevrouw D. Messendorp en de heer P. de Vries. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling van de na te noemen minderjarige verlengd tot 24 juli 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen af te wijzen, kosten rechtens.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder stelt dat een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling niet te licht moet worden ingezet en dat er in casu onvoldoende gronden zijn voor een ondertoezichtstelling. De stelling van Jeugdzorg dat de ouders gebaat zijn bij een ‘gezinscoach’ kan geen grond vormen voor een ondertoezichtstelling. Immers wanneer de ouders behoefte hebben aan een gezinscoach, kan dit ook in het vrijwillige kader worden geregeld. Het gaat op dit moment goed met de minderjarige, zij heeft een moeilijke periode op school achter de rug, maar vanaf januari 2010 gaat het ook beter met haar op school. Daarnaast zijn de ouders samen een co-ouderschapsregeling overeengekomen, welke goed verloopt. Nu de minderjarige aldus een positieve ontwikkeling doormaakt en er niet langer sprake is van een situatie waarbij de minderjarige zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd en tevens niet wordt voldaan aan de hoge motiveringseis voor een ‘omgangsondertoezichtstelling’, dient de ondertoezichtstelling niet te worden verlengd.
5. Jeugdzorg stelt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling minimaal aanwezig zijn, maar dat zij desondanks verzocht de ondertoezichtstelling nog eenmaal te verlengen teneinde de goede weg, die de ouders en de minderjarige zijn ingeslagen, te bestendigen. Jeugdzorg stelt dat zij een intensief contact heeft met beide ouders en het netwerk van de minderjarige en dat er de afgelopen maanden is gewerkt aan de ten behoeve van de minderjarige geformuleerde ontwikkelingsuitkomsten. Ter illustratie hiervan stelt Jeugdzorg dat de minderjarige niet graag naar school ging en weinig aansluiting vond bij haar leeftijdsgenootjes, waardoor de minderjarige psychosomatische klachten ontwikkelde. Jeugdzorg heeft hierop contact gezocht met de school en afspraken gemaakt, hetgeen heeft geleid tot een verbetering van de situatie van de minderjarige. Voorts hebben de ouders op aanraden van Jeugdzorg de minderjarige aangemeld voor een buitenschoolse activiteit, teneinde de minderjarige meer contact met leeftijdsgenootjes op te laten doen. Ook in het overleg tussen de ouders ter zake van de opvoeding en verzorging van de minderjarige heeft Jeugdzorg een rol gespeeld, hetgeen er in heeft geresulteerd dat de communicatie tussen de ouders thans sterk is verbeterd en het contact tussen de vader en de minderjarige is hersteld. Jeugdzorg vreest dat zonder de ondertoezichtstelling de regie in de begeleiding van de minderjarige zal ontbreken, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat de recente positieve ontwikkelingen teniet worden gedaan.
6. De vader stelt dat de ondertoezichtstelling verlengd dient worden. Hij stelt daartoe dat, hoewel het de goede kant op gaat, de hulpverlening zich pas in een beginfase bevindt en de ten behoeve van de minderjarige geformuleerde ontwikkelingsdoelen nog niet zijn behaald. Er is in eerste instantie met succes gewerkt aan de communicatieproblemen tussen beide ouders en kort geleden is er een hulpverleningsplan opgesteld, waarin specifiek wordt gewerkt aan de ondersteuning van de minderjarige. Het is niet doelmatig deze specifiek op de minderjarige gerichte hulpverlening voortijdig te beëindigen, temeer nu de minderjarige gebaat is bij deze hulp.
7. Het hof overweegt als volgt. Indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter de minderjarige onder toezicht stellen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en de door partijen overgelegde stukken stelt het hof vast dat nog altijd wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
8. Het hof stelt vast dat tot voor kort sprake was van een situatie waarin de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd als gevolg van de conflictueuze relatie tussen de beide ouders alsmede de problematiek op de school van de minderjarige. Ter zitting is komen vast te staan dat de communicatie tussen de ouders sterk is verbeterd en dat de minderjarige sinds een aantal maanden een positieve ontwikkeling doormaakt. Het hof ziet dit als een positief signaal en stelt vast dat hiermee de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige lijkt te worden afgewend. Desalniettemin stelt het hof vast dat de nieuwe situatie nog onvoldoende is gestabiliseerd, nu de co-ouderschapsregeling van recente datum is, waardoor beide ouders nog zoekend zijn naar evenwicht en daarnaast ook de situatie van de minderjarige op school pas recentelijk is verbeterd en derhalve nog onvoldoende bestendig is.
9. Hoewel de moeder de hulpverlening vanuit Jeugdzorg niet noodzakelijk acht, stelt het hof vast dat door de gezinsvoogd de afgelopen maanden ten aanzien van de geformuleerde ontwikkelingsuitkomsten concrete werkzaamheden zijn verricht, die naar het oordeel van het hof, in positieve zin hebben bijgedragen aan de afwending van de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige en ook noodzakelijk zijn geweest. Aangezien de ontwikkelingsuitkomsten nog niet volledig zijn behaald, heeft de gezinsvoogd ter bestendiging van de situatie van de minderjarige uitdrukkelijk verzocht haar werkzaamheden af te mogen maken. Nu, naar het oordeel van het hof, vast is komen staan dat de minderjarige en de beide ouders zijn gebaat bij de door Jeugdzorg geboden noodzakelijke begeleiding en de begeleiding voldoende concreet is teneinde de nog niet behaalde ontwikkelingsuitkomsten te realiseren en te bestendigen, acht het hof het, evenals Jeugdzorg, ook thans nog noodzakelijk de ondertoezichtstelling voort te laten duren.
10. Uit het vorenoverwogene volgt dat de ondertoezichtstelling dient te worden gehandhaafd op grond waarvan de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Punselie bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010.