GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 februari 2010
Zaaknummer : 200.022.529.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3165
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. H. von Hegedus-Faouzi te Zoetermeer,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.C. Blok te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De grootmoeder is op 18 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 26 september 2008.
De moeder heeft op 28 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de grootmoeder zijn bij het hof op 31 maart 2009 en op 8 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 29 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord en Midden, locatie Den Haag en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de grootmoeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, op 23 december 2009 een brief van mr. Von Hegedus-Faouzi ingekomen met als bijlage een e-mail bericht van de vader van 23 december 2009, waaruit blijkt dat de vader tijdig op de hoogte was van de behandeling ter zitting.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de na te noemen minderjarige afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een regeling ter uitoefening van het recht op omgang tussen de grootmoeder en de minderjarige [de minderjarige], geboren [2002] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.
2. De grootmoeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling vast te leggen zodanig dat de minderjarige minstens twee middagen per week bij de grootmoeder zal zijn en wel op maandag- en donderdagmiddag van 14.30 uur tot 19.00 uur evenals op de verjaardagen van de grootmoeder, te weten op 2 juni van ieder jaar, waarbij de grootmoeder bereid is de minderjarige op school op te halen en haar thuis te brengen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie mag vermenen te behoren.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en deze voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5. De grootmoeder stelt dat, hoewel de verhouding tussen de grootmoeder en moeder verstoord is geraakt, dit niet tot gevolg mag hebben dat het contact tussen de minderjarige en de grootmoeder wordt verbroken, temeer nu de grootmoeder open staat voor verbetering van de onderlinge communicatie tussen haar en de moeder. De grootmoeder en de minderjarige hebben altijd een intensieve en goede relatie gehad, waarbij de grootmoeder gedurende vier jaar, vier dagen per week, de zorg voor de minderjarige heeft gehad. Het moet derhalve in het belang van de minderjarige worden geacht de omgang met de grootmoeder te herstellen. De grootmoeder stelt dat zij de minderjarige buiten de problemen van de moeder en de grootmoeder zal houden en haar niet zal blootstellen aan de spanning tussen partijen. Daartegenover staat dat ook de moeder haar verantwoordelijkheid dient te nemen om de omgang tussen de minderjarige en de grootmoeder te waarborgen, aldus de grootmoeder.
6. De moeder stelt dat de relatie tussen de grootmoeder en de moeder ernstig verstoord is geraakt en dat zij, gelet op de houding van grootmoeder, die geen tegenspraak duldt, er geen vertrouwen in heeft, dat haar relatie met de grootmoeder kan worden verbeterd. Gelet op de problemen tussen partijen acht de moeder het niet langer in het belang van de minderjarige omgang met haar grootmoeder te hebben, temeer nu de strijd tussen partijen zijn weerslag heeft op de minderjarige. De grootmoeder heeft geen respect voor de invloed, die de verstoorde relatie heeft op de minderjarige, hetgeen blijkt uit het feit dat zij met regelmaat ongevraagd contact zoekt met de minderjarige en zij voorts kwaadspreekt over de moeder in het bijzijn van de minderjarige. Deze handelwijze van de grootmoeder leidt ertoe dat het belang van de minderjarige ondergeschikt wordt gemaakt aan de persoonlijke belangen van grootmoeder.
7. Het hof overweegt als volgt. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking en zal de rechtbank deze zaak beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap, waarbij artikel 1:377f BW is komen te vervallen. Artikel 1:377a BW is thans op het onderhavige verzoek van toepassing. Artikel 1:377a BW bepaalt dat een minderjarige en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht op omgang kan door de rechter worden ontzegd op de gronden zoals in artikel 1:377a BW vermeld.
8. Het hof stelt evenals de rechtbank vast dat de relatie tussen partijen emotioneel zeer beladen is en dat tussen partijen grote spanningen bestaan. Door de grootmoeder is tegen dit oordeel van de rechtbank niet gegriefd. Gelet op het belaste verleden tussen partijen, acht het hof het niet aannemelijk dat het spanningsveld tussen partijen op korte termijn zal worden doorbroken. Dit wordt mede ingegeven door enerzijds de dwingende opstelling van de grootmoeder en anderzijds de weigering van de moeder tot contactherstel. Hoewel het hof begrip heeft voor het feit dat de grootmoeder haar kleinkind graag wil zien, stelt het hof vast, dat de grootmoeder, met haar opstelling door onder andere tegen de afspraken in contact te zoeken met de minderjarige, de minderjarige belast met het conflict en tevens de loyaliteit van de minderjarige en de moeder op de proef stelt. Uit het door de moeder ter zitting geschetste voorval ter zake van de video-opnamen, die de minderjarige maakte tijdens een onaangekondigd bezoek van de grootmoeder bij de vader, blijkt dat de minderjarige de aanwezige spanning tussen de moeder en de grootmoeder voelt. Naar het oordeel van het hof zal dan ook, gelet op de verhouding tussen partijen, uit een gedwongen omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige aanmerkelijke onrust en spanning voortvloeien, hetgeen in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige moet worden geacht. Het belang van de minderjarige om buiten het bestaande spanningsveld tussen de grootmoeder en de moeder te blijven, verzet zich derhalve tegen het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige.
9. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de grootmoeder om vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en van de Poll, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2010.