ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0313

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.0040.255/01 en 200.039.903/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • H. Husson
  • A. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van gewijzigde omstandigheden in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van de kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 mei 2009. De vrouw verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie van € 157,- naar € 300,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 september 2007. De man daarentegen verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De vrouw stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat de man een eigen onderneming heeft en recentelijk een schuldsanering heeft ondergaan, waardoor hij weer draagkracht zou hebben voor het betalen van alimentatie.

Tijdens de zitting op 22 januari 2010 is de man niet verschenen, omdat hij naar het buitenland is geëmigreerd. De advocaat van de vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van stukken door de man, die buiten de termijn waren ingediend. Het hof heeft deze stukken niet in de beoordeling betrokken. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd voor de wijziging van omstandigheden en dat de behoefte van de minderjarige aan kinderalimentatie is vastgesteld op € 300,- per maand. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen inkomen genereert en dat hij niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en oordeelt dat de man de kinderalimentatie van € 157,- per maand moet blijven betalen, zoals eerder bepaald door de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 maart 2010
Zaaknummer : 200.040.255/01 en 200.039.903/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7310
In de zaak met zaaknummer 200.040.255/01:
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Vermeulen te Rotterdam.
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. van der Bijl te Gouda.
In de zaak met zaaknummer 200.039.903/01:
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. van der Bijl te Gouda,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Vermeulen te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw en de man zijn ieder afzonderlijk op 7 augustus 2009 respectievelijk 12 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van de beschik¬king van 12 mei 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 1 oktober 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 1 december 2009 een verweerschrift tegen het incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 2 december 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 september 2009 en 9 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man is bij het hof op 21 oktober 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 22 januari 2010 zijn beide zaken mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat van de man heeft ter zitting nader verklaard dat de man recent geëmigreerd is naar het buitenland. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De door de man overgelegde stukken, ingekomen bij het hof op 22 januari 2010, zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen van de stukken als bedoeld in artikel 1.4.3 van het geldende procesreglement overgelegd. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt dat het hof kennis neemt van de stukken die door de man zijn overgelegd. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat de betreffende stukken niet eenvoudig te doorgronden zijn, zal het hof de overgelegde stukken niet in zijn beoordeling betrekken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij - met wijziging van de beschikking van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 6 juni 2001 - de door de man met ingang van 12 mei 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren [in 1997] te [woonplaats] hierna: de minderjarige, is bepaald op € 157,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie dient te voldoen van € 300,- per maand, met ingang van 1 september 2007, dan wel datum van indiening verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, de vrouw in haar inleidende verzoek niet te ontvangen dan wel die haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen, kosten rechtens.
4. De vrouw heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en de man vier grieven. Het hof zal deze gezamenlijk behandelen.
Wijziging omstandigheden
5. De man stelt dat de rechtbank niet heeft geoordeeld of sprake was van een zodanige gewijzigde omstandigheid dat zij in haar verzoek van 15 september 2008 ontvangen kan worden. De vrouw heeft in zijn visie geen daadwerkelijke feiten en omstandigheden gesteld waardoor de beschikking van dit gerechtshof van 6 juni 2001 niet langer zou voldoen aan de wettelijke maatstaven.
6. De vrouw stelt dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in het feit dat de man een eigen onderneming heeft, een stichting, en dat zij het bestaan daarvan met voldoende stukken heeft aangetoond. Voorts stelt de vrouw dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man van toepassing is verklaard en aan de man een schone lei is verleend, waardoor hij geen schulden meer heeft en hoogstwaarschijnlijk weer draagkracht heeft voor het voldoen van alimentatie.
7. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven dient plaats te vinden. De vrouw heeft haar beroep op een wijziging van omstandigheden in eerste aanleg gebaseerd op het feit dat de man inmiddels inkomsten genereert.
8. Voor wat betreft het inkomen van de man leidt het hof uit de stukken af dat de man is toegelaten tot het wettelijk schuldsaneringstraject en dat hem inmiddels een schone lei is verleend. Het hof is van oordeel dat dit is aan te merken als een wijziging van omstandigheden die een heroverweging van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige rechtvaardigt.
Behoefte (kosten) minderjarige
9. De man is van mening dat de behoefte van de minderjarige eerst vastgesteld moet worden, alvorens kan worden beslist dat het voor rekening van de man komend deel van de behoefte van de minderjarige € 300,- per maand is. De man stelt dat de vrouw geen inkomensgegevens in het geding heeft gebracht.
10. De vrouw stelt dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 2.500,- per maand bedroeg, zodat de hiermee corresponderende behoefte van de minderjarige in ieder geval een bedrag van ruim boven € 300,- per maand bedraagt en de behoefte door de rechtbank correct is vastgesteld.
11. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft de behoefte gesteld op € 300,- per maand. Dit bedrag is door de man, ongemotiveerd betwist in de zin dat hij niet concreet aangeeft op welk bedrag hij de behoefte stelt, rekening houdend met de situatie ten tijde van het uiteengaan van partijen. Rekeninghoudend met bovenstaand netto gezinsinkomen en de leeftijd van de minderjarige op dat moment, acht het hof een behoefte van € 300,-, per maand, zoals de vrouw stelt, geenszins onredelijk.
Verdeling tussen de ouders
12. De man betwist het ontbreken van de draagkracht bij de vrouw en hij stelt dat de vrouw kan bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de minderjarige, nu zij geen onderbouwende stukken omtrent haar inkomenssituatie in het geding heeft gebracht.
13. Gelet op haar bijstandsuitkering kan de vrouw volgens haar niet haar aandeel in de kosten van de kinderen nemen. Zij heeft ter staving van haar stelling uitkeringspecificaties overgelegd.
14. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft door middel van overgelegde bewijsstukken voldoende inzicht verschaft in haar huidige inkomsten. Het hof is van oordeel dat, nu de vrouw een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt, zij niet in staat is om bij te dragen in de behoefte van de minderjarige.
15. Gelet op het vorenstaande komt de vastgestelde behoefte van de minderjarige aan een kinderbijdrage van € 300,- per maand volledig ten laste van de man, voor zover zijn draagkracht dat toelaat. Het hof zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum bespreken.
Ingangsdatum
16. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man de kinderalimentatie per 12 mei 2009 dient te voldoen. De vrouw heeft als ingangsdatum 1 september 2007 verzocht, zijnde de datum waarop de man op de hoogte was van het voornemen van de vrouw om een procedure te starten.
17. De man stelt dat de vrouw geen argumenten geeft waarom zij met terugwerkende kracht alimentatie van de man wenst te ontvangen. De rechtbank heeft een goed gemotiveerde ingangsdatum bepaald, aldus de man.
18. Het hof ziet geen reden om van de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum af te wijken en verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
Verdiencapaciteit man en woonlasten
19. Ten aanzien van het inkomen van de man stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat de man een verdiencapaciteit heeft ter hoogte van het minimumloon van € 1.381,20 per maand. De vrouw is van mening dat de man een inkomen genereert en dat zijn verdiencapaciteit vele malen hoger ligt. Voorts is de vrouw van mening dat de man wanneer hij geen inkomen zou hebben zich onvoldoende heeft ingespannen om een passende dienstbetrekking te vinden waarmee hij inkomen zou kunnen genereren. Ook heeft de man zijn gezondheidsproblemen niet met stukken onderbouwd.
20. De man betwist dat hij een hogere verdiencapaciteit heeft. De man stelt dat hij geen inkomen genereert en hij is van mening dat de overweging van de rechtbank dat hij een minimum inkomen kan genereren onjuist is. De man stelt dat de rechtbank geheel voorbij gegaan is aan het feit dat hij een aantal hartinfarcten heeft gehad en daar nog steeds voor in behandeling is, voorts een hernia heeft gehad waardoor hij er niet in is geslaagd om inkomsten uit arbeid te genereren.
21. Het hof verenigt zich ten aanzien van de verdiencapaciteit van de man, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, met het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg en de gronden waarop dat berust. Ook in hoger beroep heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met ingang van 12 mei 2009 geen inkomen heeft. Het hof is van oordeel dat het enkele overleggen van diverse sollicitaties niet volstaat. Van de gestelde gezondheidsproblemen aan de zijde van de man is het hof evenmin gebleken.
22. Ten aanzien van zijn lasten stelt de man dat het feit dat hij een partner heeft niet betekent dat hij met haar samenwoont, dan wel dat deze partner in haar eigen levensonderhoud voorziet. Uit het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2009 bij de rechtbank blijkt echter dat de man op dat moment samenwoonde met een verdienende partner en niet is aangetoond dat die situatie is gewijzigd. Het hof zal daarom evenals de rechtbank slechts rekening houden met de helft van de woonlasten.
Conclusie
23. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 157,- per maand redelijk en billijk is en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
24. Hetgeen voorts door partijen naar voren is gebracht, waaronder de stelling van de man dat hij geëmigreerd is, behoeft geen nadere bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
25. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2010.