ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0314

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.898/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Pannekoek-Dubois
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na wijziging hoofdverblijf minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie na een wijziging in het hoofdverblijf van de minderjarige. De vrouw, die tot begin juni 2009 de zorg voor de minderjarige had, is na die datum uithuisgeplaatst bij de man. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de periode tot 1 september 2009 niet volledig in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, en heeft haar behoefte aan een aanvullende onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 210,- per maand. Vanaf 1 september 2009 volgt de vrouw een MBO-studie en ontvangt zij studiefinanciering, waardoor het hof oordeelt dat zij enige bijverdiensten kan genereren. De aanvullende nettobehoefte van de vrouw is vastgesteld op € 332,- per maand.

Het procesverloop in hoger beroep begon op 31 juli 2009, toen de vrouw in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man diende een verweerschrift in en voerde incidenteel appel aan. Tijdens de zitting op 22 januari 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen, waarbij de rechtbank aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 210,- per maand had toegekend.

Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.142,- netto per maand, rekening houdend met de hofnorm. De ingangsdatum voor de wijziging van de alimentatie is vastgesteld op 1 juni 2009, de datum waarop de minderjarige bij de man ging wonen. De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn bruto maandinkomen en andere financiële verplichtingen. Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 210,- per maand voor de periode van 1 juni 2009 tot 1 september 2009, € 500,- voor de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010, en € 384,- per maand vanaf 1 januari 2010. De verzoeken van de man om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil te stellen zijn afgewezen, omdat hij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek had ingediend. De beschikking is uitgesproken op 10 maart 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 maart 2010
Zaaknummer : 200.039.898/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-610
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 31 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 mei 2009 van de rechtbank Rotterdam (hierna de bestreden beschikking).
De man heeft op 28 september 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 17 november 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 24 november 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 7 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun respectieve advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man aan de vrouw met ingang van 12 maart 2009 een uitkering tot levensonderhoud is toegekend van € 210,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man met ingang van 12 maart 2009 te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 934,- per maand, dan wel per die datum een uitkering tot levensonderhoud toe te kennen die het hof juist en redelijk acht.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen. Voorts verzoekt de man de door de rechtbank Dordrecht bij beschikking van 29 oktober 2008 ten laste van hem vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], geboren [in 2007] te [woonplaats] (hierna: de minderjarige), primair met ingang van 1 april 2009 te bepalen op nihil, subsidiair te verklaren voor recht dat de bij genoemde beschikking vastgestelde bijdrage met ingang van 1 april 2009 niet meer aan de vrouw verschuldigd is zolang de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft bij de man.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. De vrouw stelt dat zich kort na de afgifte van de bestreden beschikking een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, die maakt dat de vastgestelde partneralimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De minderjarige zoon van partijen heeft sinds 5 juni 2009 hoofdverblijf bij de man. Hierdoor komt de man in aanmerking voor extra heffingskortingen, waardoor de draagkracht van de man een partneralimentatie toelaat van € 934,- per maand. De vrouw heeft nog immer behoefte aan een bijdrage, nu zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
6. De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw is 22 jaar, heeft niet meer de zorg voor de minderjarige en kan 40 uur per week werken. Daarnaast woont zij samen met haar huidige partner. De vrouw moet in staat worden geacht door betaald werk in haar eigen onderhoud te voorzien. Ten aanzien van zijn draagkracht stelt de man dat het enkele feit dat de man de zorg voor de minderjarige heeft overgenomen, daarom geen kinderalimentatie aan de vrouw hoeft te betalen en meer fiscale voordelen geniet, in redelijkheid niet kan en mag leiden tot een verhoging van de partneralimentatie. Ter staving van zijn draagkracht heeft de man een draagkrachtberekening overgelegd. Voorts heeft de man een zelfstandig verzoek ingediend ten aanzien van de door de rechtbank Dordrecht bij beschikking van 29 oktober 2008 vastgestelde kinderalimentatie. De man verzoekt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op nihil te bepalen, dan wel voor recht te verklaren dat die bijdrage door de man niet verschuldigd is zolang de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de man heeft.
7. De vrouw betwist dat zij samenwoont met haar nieuwe vriend. Zij studeert inmiddels weer en krijgt een bedrag aan studiefinanciering van € 560,-. Voorts woont zij bij haar broer en betaalt zij € 250,- per maand aan kost en inwoning. Ten aanzien van het zelfstandig verzoek stelt de vrouw dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij niet in hoger beroep voor het eerst een zelfstandig verzoek kan doen.
Wijziging van omstandigheden
8. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat de minderjarige thans zijn hoofdverblijf bij de man heeft. Het hof is van oordeel dat deze wijziging van hoofdverblijf van de minderjarige is aan te merken als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een heroverweging van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in haar levensonderhoud rechtvaardigt.
Behoefte vrouw
9. Het hof zal bij het bepalen van de behoefte van de vrouw uitgaan van het onder de naam ‘hofnorm’ bekende uitgangspunt, aangezien partijen het daarover eens zijn. Deze norm houdt in dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde gelijkgesteld kan worden aan 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen verminderd met de kosten van de kinderen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het huwelijk van partijen niet lang heeft geduurd, maar dat de vrouw toch hieraan een zekere mate van welstand heeft mogen ontlenen. Partijen zijn het erover eens dat het netto gezinsinkomen ten tijde van hun uiteengaan € 2.234,- per maand bedroeg, zodat het hof van dit bedrag uitgaat. Met toepassing van de bovenvermelde hofnorm bepaalt het hof de behoefte van de vrouw op € 1.142,- netto per maand.
Ingangsdatum
10. Het hof is gebleken dat de minderjarige zoon van partijen per begin juni 2009 woonachtig is bij de man. Nu de vrouw dit niet heeft betwist, zal het hof de ingangsdatum voor een eventueel te wijzigen alimentatie bepalen op 1 juni 2009.
Behoeftigheid vrouw
11. Het hof onderscheidt bij de bepaling van de behoeftigheid van de vrouw twee periodes: de periode van 1 juni 2009 tot 1 september 2009 en de periode vanaf 1 september 2009. Ten aanzien van de periode van 12 maart 2009 tot 1 juni 2009 overweegt het hof dat, nu tussen partijen deze periode niet ter discussie staat, zal worden uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 210,- per maand.
Periode van 1 juni 2009 tot 1 september 2009
12. Het hof is gebleken dat de vrouw tot begin juni 2009 de zorg voor de minderjarige had; de minderjarige is na die datum uithuisgeplaatst bij de man. Nu de vrouw nadien niet meer de zorg voor de minderjarige heeft, kan zij in staat worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zonodig hiertoe een opleiding te volgen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw echter verklaard in de zomer van 2009 op doktersadvies rust te hebben moeten nemen. Zij heeft gedurende deze periode dan ook niet gewerkt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat gebleken is dat de vrouw in de periode tot 1 september 2009 niet volledig in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof acht het redelijk om voor deze periode de behoefte van de vrouw aan een aanvullende onderhoudsbijdrage vast te stellen op € 210,- per maand.
Periode vanaf 1 september 2009
13. De vrouw volgt per 1 september 2009 een MBO-studie sociaal-culturele werken en zij heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij studiefinanciering ontvangt ter hoogte van € 560,- netto per maand. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij enige bijverdiensten kan genieten voor een bedrag van netto € 250,- per maand, zodat er een aanvullende nettobehoefte resteert van € 332,- per maand.
14. Het hof zal hierna beoordelen in hoeverre de man in staat is de aanvullende behoefte van de vrouw te voldoen.
Draagkracht van de man
15. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof rekening houden met twee periodes, daar de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard per 1 januari 2010 ouderschapsverlof te hebben opgenomen en zodoende een dag per week minder is gaan werken. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht als uitgangspunt de door de man bij verweerschrift overgelegde draagkrachtberekeningen, voor zover de daarin opgenomen bedragen niet zijn betwist door de vrouw.
16. Voor de periode tot 1 januari 2010 gaat het hof uit van een bruto maandinkomen van € 3.431,- zoals blijkt uit de door de man in het geding gebrachte werkgeversverklaring. Voor de periode vanaf 1 januari 2010 houdt het hof rekening met een bruto maandinkomen van € 2.685,-, zoals blijkt uit de uitdraai van het loon van de man, gedateerd 9 december 2009. Ter zitting heeft de man verklaard dat deze berekening ook voor het jaar 2010 geldt.
17. Ten aanzien van de overige lasten van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft in beide draagkrachtberekeningen omgangskosten opgevoerd voor een bedrag van € 90,- per maand. Ter terechtzitting is echter gebleken dat de minderjarige thans bij de man woont. Het hof zal met die kosten dan ook geen rekening houden.
18. Ten aanzien van de schulden overweegt het hof als volgt. Het uitgangspunt is dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens schulden van invloed zijn. De vrouw heeft geen omstandigheden aangevoerd die het buiten beschouwing laten van de schulden zouden rechtvaardigen. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof daarom rekening houden met de schulden voor een bedrag van € 500,- per maand.
19. Het hof zal voorts uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande en met de voor hem toepasselijke fiscale heffingskortingen. Het hof berekent de draagkracht van de man in de periode 1 september 2009 tot 1 januari 2010 op ruim € 600,- per maand en in de periode vanaf 1 januari 2010 op € 384,- per maand.
20. Rekening houdend met het hiervoor overwogene stelt het hof de alimentatie voor de vrouw voor de periode vanaf 1 juni 2009 tot 1 september 2009 vast op € 210,- per maand, voor de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 op € 500,- per maand en vanaf 1 januari 2010 op € 384,- per maand, welke alimentatie, gelet op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak in zoverre wordt vernietigd.
Zelfstandig verzoek
21. Ten aanzien van de verzoeken van de man om zijn aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil te stellen en het subsidiaire verzoek overweegt het hof als volgt. Nu de man in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan en dit in gevolge artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan is de man niet-ontvankelijk in deze verzoeken. Ten overvloede merkt het hof op dat de man inmiddels de zorg voor de minderjarige heeft en dat het hof dientengevolge geen rekening houdt met een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw.
22. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de periode van 12 maart 2009 tot 1 juni 2009;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de periode na 1 juni 2009, en opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 juni 2009 tot 1 september 2009 op € 210,- per maand, met ingang van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 op € 500,- per maand, en met ingang van 1 januari 2010 op 384,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn zelfstandige verzoeken;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2010.