ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0316

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.009.395-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgangsrecht tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Wigman, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. M. Boender-Radder, zich verzette tegen deze regeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 24 juni 2009 geadviseerd dat contact tussen de vader en de minderjarige moet blijven bestaan, maar dat dit in een begeleide vorm moet gebeuren. De moeder heeft echter betoogd dat de vader ongeschikt is tot omgang vanwege zijn medische beperkingen en eerder grensoverschrijdend gedrag.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een moeilijke positie verkeert, met een loyaliteitsconflict en zonder steun van haar moeder. De moeder heeft nagelaten de minderjarige te stimuleren in de omgang met de vader, wat het hof als zeer belastend voor het kind beschouwt. Gezien de omstandigheden, waaronder de psychische en fysieke beperkingen van de vader, heeft het hof geoordeeld dat omgang tussen de vader en de minderjarige op dit moment in strijd is met de belangen van het kind. Daarom heeft het hof besloten om de vader het recht op omgang met de minderjarige voor de duur van één jaar te ontzeggen.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft geen aanleiding gezien om de vader in de kosten van het hoger beroep te veroordelen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M. de Haan-Boerdijk, A. van Leuven en F. Fockema Andreae-Hartsuiker, met mr. Steenks als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 maart 2010
Zaaknummer : 105.009.395/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-6483
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Boender-Radder te ‘s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 9 april 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof, onder vervallenverklaring van de eerder bij tussenbeschikking van dit hof van 17 januari 2007 vastgestelde tijdelijke omgangsregeling, een tijdelijke en begeleide omgangsregeling bepaald tussen de vader en [kind] waarbij de raad en het B.I.G. zijn betrokken, en is voorts bepaald dat de raad het hof zal rapporteren over het verloop van deze regeling, met toezending van een daartoe door het B.I.G. opgesteld verslag van het verloop van de begeleide contacten. De zaak is pro forma aangehouden. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 1 juli 2009 heeft het hof van de raad een raadsrapport, gedateerd 24 juni 2009, ontvangen.
Bij brieven van 13 juli 2009 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het rapport van de raad.
Bij faxbericht van 28 augustus 2009 heeft de advocaat van de vader de reactie van de vader op het rapport van de raad aan het hof doen toekomen.
Bij faxbericht van 4 september 2009 heeft de advocaat van de moeder de reactie van de moeder op het rapport van de raad aan het hof doen toekomen.
Op 27 januari 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de advocaat van de vader, alsmede de moeder, bijgestaan door mr. F.J. Touwen, kantoorgenoot van mr. M. Boender-Radder. Namens de raad is verschenen: de heer [naam]. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In het rapport van 24 juni 2009 adviseert de raad dat het de voorkeur heeft dat contact tussen de minderjarige en de vader blijft voortbestaan. De raad vindt dit wenselijk met het oog op de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. De raad heeft de indruk dat de minderjarige kampt met een loyaliteitsconflict, waardoor zij moeite heeft de vader een plek in haar leven te geven. De minderjarige heeft een negatief beeld van de vader, waardoor het vertrouwen in de vader zeer broos is. Dit vertrouwen zal eerst moeten worden opgebouwd alvorens te kunnen bezien of een onbegeleide omgangsvorm zoals de vader wenst in de toekomst mogelijk is. De raad is, evenals het B.I.G., van mening dat onbegeleid contact voor de minderjarige op deze leeftijd niet in haar belang is. De raad stelt voor om het contact tussen de minderjarige en de vader te continueren en vorm te geven in de vorm van een begeleide bezoekregeling van één keer in het kwartaal.
2. De moeder heeft in haar reactie op het raadsrapport aangegeven dat het advies praktisch niet uitvoerbaar is. Verder is zij van mening dat het rapport de mening van de minderjarige negeert; het rapport is gebaseerd op onvolledige informatie en op een zeer beperkte waarnemingsperiode. Verder negeert het rapport de eigen herinneringen van de minderjarige aan de vader in de periode na de scheiding, aldus de moeder. De moeder stelt dat uit het rapport blijkt dat het wederom mislukt is om een omgangsregeling, al dan niet begeleid, tot stand te brengen, ondanks de inzet van twee hiervoor speciaal ingerichte organisaties, namelijk de raad en het B.I.G. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder benadrukt dat de vader thans ongeschikt is tot omgang. De moeder voert hiertoe aan dat de vader niet in staat is te reizen in verband met zijn medische gesteldheid en voorts heeft de man grensoverschrijdend gedrag vertoond tijdens de begeleide omgang. De moeder is van mening dat alle gronden tot ontzegging van de omgang aanwezig zijn.
3. Namens de vader is gesteld dat hij zich kan vinden in een omgangsregeling waarbij er eenmaal per kwartaal omgang is. De vader vraagt zich hierbij af hoe deze concreet vorm gegeven moet worden, nu de kosten van het B.I.G. niet langer te dragen zijn voor hem. De vader wijst erop dat de moeder familie in de buurt van de vader heeft wonen en dat de oma van de minderjarige eventueel voor de vader als begeleidster in aanmerking komt. Op deze wijze zou de omgang kunnen worden vormgegeven.
4. Ter zitting in hoger beroep is namens de raad verklaard dat het advies gehandhaafd wordt. De raad is van mening dat de minderjarige in een moeilijke positie zit en dat er sprake is van een loyaliteitsconflict. Verder is de uitvoering van een omgangsregeling heel gecompliceerd, nu de vader niet kan reizen en de minderjarige ook niet lang kan reizen. De raad heeft begeleide omgang bij de oma niet onderzocht en de moeder heeft aangegeven hier ook niet achter te staan.
5. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van een of meer van de gronden op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt, zoals genoemd in lid 3 van dat artikel.
6. Uit de stukken alsmede ter zitting is het hof gebleken dat de minderjarige er alleen voor staat; de minderjarige krijgt geen steun van de moeder en haar zus en de vader heeft zijn fysieke en psychische beperkingen. Het hof acht dit zeer belastend voor de minderjarige, mede gelet op haar loyaliteitsproblematiek. De minderjarige wordt belemmerd in de omgang met de vader. De moeder dient de minderjarige te stimuleren in haar omgang met de vader, zodat de minderjarige de vader leert te zien en kan blijven zien als haar vader. Het hof is van oordeel dat de moeder hieraan niet voldoet. Gelet hierop en op de weerstand van de moeder tegen de omgang, de onrust en spanningen die de omgang voor haar met zich brengt, de werking hiervan op de minderjarige, dit alles in combinatie met de beperkingen die aan de zijde van de vader aanwezig zijn, acht het hof omgang tussen de vader en de minderjarige op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het belang van de minderjarige vereist dan ook naar het oordeel van het hof dat de vader de omgang met de minderjarige wordt ontzegd. Het hof komt tot de slotsom dat de gronden voor ontzegging van het recht op omgang van artikel 1:377a sub d BW aanwezig zijn. Gelet op de noodzakelijke rust voor de moeder en de minderjarige zal het recht op omgang voor de duur van één jaar worden ontzegd.
7. Gezien de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding de vader in de kosten van het hoger beroep te veroordelen, gelijk de moeder heeft verzocht.
8. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
ontzegt de vader met ingang van heden het recht op omgang met de minderjarige voor de duur van één jaar;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Steenks als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010.