ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1619

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.537-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Nievelt
  • J. Engel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkrachtvergelijking tussen ouders na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Keijzerwaard, had in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de vader was veroordeeld tot een lagere alimentatie dan zij had verzocht. De vader, bijgestaan door mr. L.M. Bruins, had in zijn verweerschrift een voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.

De zaak draait om de financiële verplichtingen van de vader na het vaststellen van zijn biologische vaderschap door een DNA-onderzoek. Het hof overweegt dat de vader, na het DNA-onderzoek, twee jaar heeft gewacht voordat de moeder haar verzoek om alimentatie indiende. Het hof oordeelt dat het redelijk is om de ingangsdatum van de alimentatie op 26 mei 2008 vast te stellen, wat door de rechtbank ook was gedaan.

De behoefte van de minderjarige is vastgesteld op € 460,- per maand, exclusief kinderopvangkosten. De moeder heeft haar gemiddelde netto opvangkosten begroot op € 305,- per maand. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders vergeleken en vastgesteld dat de vader een alimentatie van € 341,- per maand kan betalen. De moeder heeft een beschikbare draagkracht van € 680,- per maand, terwijl de vader een beschikbare draagkracht van € 586,- per maand heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatieverplichting van de vader verhoogd naar € 341,- per maand, met ingang van 26 mei 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 januari 2010
Zaaknummer : 200.030.537/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-1359
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E. Keijzerwaard te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 april 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 januari 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 21 augustus 2009 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 30 september 2009 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 15 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 21 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Voorts zijn van de zijde van de moeder bij het hof op 29 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen. De advocaat van de vader heeft op 5 november 2009 een fax ingediend waarin is medegedeeld dat de vader verzoekt om geen acht te slaan op de stukken die op 29 oktober 2009 door de moeder zijn ingediend, aangezien deze stukken niet binnen de verweertermijn zijn ingediend. Nu de stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, zal het hof de door de moeder op 29 oktober 2009 overgelegde stukken in zijn beoordeling betrekken.
Op 6 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door mr. S.E. van der Meer. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie bevat als bijlage een draagkrachtberekening.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 26 mei 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), voor wat betreft de na de datum van de bestreden beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 175,- per maand, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook te noemen: kinderalimentatie).
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader een kinderalimentatie van € 530,- per maand voor de minderjarige met ingang van 30 mei 2006 zal voldoen aan de moeder telkens bij vooruitbetaling, dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een datum dat het hof redelijk en passend acht.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt om het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In het voorwaardelijk incidenteel appel verzoekt de vader, voor zover het hof de bestreden beschikking vernietigt, een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De moeder verzet zich daartegen en verzoekt het voorwaardelijk incidenteel appel ongegrond te verklaren dan wel deze niet-ontvankelijk te verklaren.
Ingangsdatum
5. Ten aanzien van de ingangsdatum overweegt het hof als volgt. De vader heeft gesteld dat, nadat uit het DNA-onderzoek (van 16 november 2006) bleek dat hij de biologische vader is van de minderjarige, tweemaal een brief naar de toenmalige advocaat van de moeder heeft gezonden met zijn financiële gegevens en een draagkrachtberekening en een verzoek om inzage in de financiële gegevens van de moeder en dat hij op deze brieven geen reactie heeft ontvangen. Nu de moeder deze stelling van de vader niet weersproken heeft, gaat het hof hier van uit. Nu moeder na het DNA-onderzoek bijna twee jaar heeft gewacht alvorens zij haar verzoek bij de rechtbank heeft ingediend, acht het hof het redelijk en billijk om, evenals de rechtbank, aansluiting te zoeken bij de datum van het inleidend verzoekschrift en de ingangsdatum van de alimentatieverplichting van de vader vast te stellen op 26 mei 2008. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking te dien aanzien bekrachtigen.
Behoefte minderjarige
7. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de behoefte van de minderjarige € 460,- per maand bedraagt plus de kosten van de kinderopvang. De hoogte van de kosten van de kinderopvang staat nog tussen partijen ter discussie.
Kosten kinderopvang
8. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kinderopvangkosten omdat niet gebleken was dat de moeder meer kosten maakte dan zij aan kinderopvangtoeslag ontving. Zij begroot haar gemiddelde netto opvangkosten op € 305,- per maand
9. De vader voert daartegen verweer en stelt dat uit dient te worden gegaan van het bedrag van € 185,- per jaar. Hij betwist dat de moeder jaarlijks zoveel uur opvang nodig heeft voor de minderjarige als blijkt uit de door haar overgelegde stukken. Daarnaast stelt de vader dat de minderjarige in mei 2009 naar school zal gaan, zodat de kosten van kinderopvang aanzienlijk lager zullen zijn.
10. Het hof is van oordeel dat de moeder, gelet op de door haar overgelegde stukken, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gemaakte kosten voor kinderopvang ten behoeve van de minderjarige respectievelijk in 2007 € 225,-, in 2008 € 621,- en in 2009 € 185,- per maand bedragen. Het hof acht het, gelet op voormelde bedragen, redelijk om de kosten van kinderopvang te bepalen op € 305,- per maand.
11. De totale behoefte van de minderjarige bedraagt derhalve € 765,- per maand.
Aandeel van de moeder en de vader in de kosten van de minderjarige
12. Het hof zal met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel in de kosten van de minderjarige moet dragen, de draagkracht van de moeder en de vader vergelijken. Het hof zal bij deze berekening de betrokken minderjarige buiten beschouwing laten, hetgeen betekent dat de moeder evenals de vader als alleenstaande zal worden beschouwd.
Aandeel moeder
13. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de moeder als uitgangspunt de door haar bij de pleitnotitie overgelegde draagkrachtberekening, voor zover deze bedragen niet in geschil zijn.
Inkomsten
14. De moeder is in haar draagkrachtberekening uitgegaan van een winst uit onderneming van € 56.244,-. Zij stelt dat haar onderneming conjuctuurgevoelig is en dat uit de door haar overgelegde aangifte BTW van het derde kwartaal 2009 blijkt dat de omzet van haar onderneming in die periode nihil was. De vader heeft daartegen verweer gevoerd en gesteld dat het inkomen van de moeder uit onderneming € 77.874,- bedraagt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit dient te worden gegaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de periode van 2007 tot 2009.
15. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft ter onderbouwing van haar stelling een overzicht overgelegd van de bedrijfsresultaten van het jaar 2001 tot 2008 alsmede een prognose van het bedrijfsresultaat over het jaar 2009. Uit dit overzicht blijkt dat het bedrijfsresultaat van de moeder in het jaar 2008 in vergelijking tot de overige jaren erg hoog lag. Bovendien is het hof uit de overgelegde stukken gebleken dat de bedrijfsresultaten in 2009 zullen dalen. Het hof acht het dan ook onder de gegeven omstandigheden, alleszins redelijk om rekening te houden met het door de moeder opgevoerde bedrag van € 56.244,- aan winst uit onderneming, alsmede met de aanspraak op € 5.020,- aan zelfstandigenaftrek en
€ 5.379,- aan MKB-winstvrijstelling.
Lasten
16. De moeder heeft de navolgende maandelijkse lasten opgevoerd:
- hypotheekrente ad € 945,-;
- premie levensverzekering/aflossing hypotheek ad € 181,-;
- forfait overige eigenaarslasten ad € 500,-;
- nominale premie ziektekosten ad € 146,-, te vermeerderen met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet-bijdrage en een eigen risico van € 13,- per maand, verminderd met de nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de moeder toepasselijke bijstandsnorm;
- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 230,-;
- kosten kinderopvang ad € 305,-;
- werkelijke verwervingskosten ad € 450,-;
- studieverzekering minderjarige ad € 55,-;
- overige kosten (nabestaandenuitkering) ad € 33,-.
17. De vader bestrijdt het forfait overige eigenaarslasten, de netto kinderopvangkosten, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, de werkelijke verwervingskosten, de kosten van de studieverzekering ten behoeve van de minderjarige en de overige kosten. Met de overige, niet in geschil zijnde lasten, zal het hof rekening houden.
Forfait overige eigenaarslasten
18. Het hof acht het redelijk en billijk om rekening te houden met de door de moeder opgevoerde VVE-bijdrage van € 193,33 per maand en de stookkosten van € 48,06 per maand, nu uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat zij deze bedragen voldoet. Het hof is echter van oordeel dat de moeder de overige eigenaarslasten (zoals de door de moeder opgevoerde naheffing van de stookkosten van € 1.705,77 en de reparatie van het dak van € 1.500,-) uit haar vrije draagkrachtruimte dient te voldoen.
Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
19. Het hof houdt rekening met de door de moeder opgevoerde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 230,- per maand en neemt daarbij in overweging dat deze premie uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt en het hof het redelijk acht dat de moeder zich als zelfstandig ondernemer (aanvullend) verzekert tegen het risico en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid.
Netto kinderopvangkosten
20. Voorts acht het hof het, gelet op rechtsoverweging 10 en de omstandigheid dat de moeder fulltime werkt, redelijk om rekening te houden met het door de moeder opgevoerde bedrag van € 305,- per maand aan kosten kinderopvang.
Werkelijke verwervingskosten
21. Door het hof zal geen rekening worden gehouden met de door de moeder opgevoerde en door de vader betwiste last werkelijke verwervingskosten van € 450,- per maand (bestaande uit de kosten van de auto en de financiering van de auto), nu uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat bij de bepaling van de winst van de onderneming van de moeder tevens met de post vervoerskosten rekening is gehouden. Indien en voor zover de kosten van de moeder dit bedrag overstijgen, is het hof van oordeel dat de moeder dit uit haar vrije ruimte dient te voldoen.
Kosten studieverzekering minderjarige en overige kosten
22. Het hof houdt geen rekening met de in geschil zijnde lasten: kosten studieverzekering van € 55,- per maand en de overige kosten van € 33,- per maand, bestaande uit de nabestaandenuitkering, nu het hof van oordeel is dat de moeder deze uit haar vrije ruimte dient voldoen.
23. Uit de draagkrachtberekening volgt dat de moeder een beschikbare draagkracht heeft van € 680,- per maand.
Aandeel vader
Inkomsten
24. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de vader tot uitgangspunt de door hem bij brief van 21 oktober 2009 als productie 8 overgelegde draagkrachtberekening, met dien verstande dat het hof uitgaat van een bruto jaarinkomen van € 50.123,-, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde jaaropgave.
Anders dan de moeder, zal het hof geen rekening houden met een winst uit onderneming van de vader, nu hij ter terechtzitting onweersproken heeft verklaard dat deze onderneming geen winst genereert. Evenmin houdt het hof rekening met de bonus die de vader in september 2009 heeft ontvangen, nu uit de verklaring van de werkgever van de vader volgt dat sprake is van een eenmalige bonus.
Lasten
25. De vader heeft de navolgende maandelijkse lasten opgevoerd:
- hypotheekrente ad € 340,-;
- premie levensverzekering/aflossing hypotheek ad € 666,66;
- erfpachtcanon ad € 52,50;
- forfait overige eigenaarslasten ad € 95,-
- nominale premie ziektekosten ad € 77,46, te vermeerderen met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet-bijdrage en een eigen risico van € 13,- per maand, verminderd met de nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de vader toepasselijke bijstandsnorm.
26. De moeder stelt dat de hoogte van de woonlasten niet duidelijk zijn en betwist deze derhalve. Zij vraagt geen rekening te houden met de aflossingen omdat deze vermogensvormend zijn. De vader heeft dit gemotiveerd betwist.
27. Het hof is van oordeel dat de door de vader opgevoerde woonlasten, gelet op zijn inkomen, niet onredelijk zijn. Niet is gebleken dat aan de zijde van de vader sprake is van vermogensvorming, zoals de moeder stelt.
28. Indien dan rekening wordt gehouden met de overige niet in geschil zijnde lasten, dan volgt uit de draagkrachtberekening dat de vader een beschikbare draagkrachtruimte heeft van € 586,- per maand.
29. Gelet op de draagkrachtvergelijking, die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht, draagt de vader naar rato in de kosten van de minderjarige bij indien hij een bedrag van € 341,- bijdraagt en de moeder indien zij een bedrag van € 424,- bijdraagt.
Draagkracht vader
30. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader een alimentatie van € 341,- per maand toelaat.
31. Het hof beslist dan ook als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de ingangsdatum;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de hoogte van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 26 mei 2008 op € 341,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, van Nievelt en Engel, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010.