ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1853

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005665-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Oosterhof
  • G.P.A. Aler
  • B. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door stiefvader op stiefzoon tijdens gewelddadige confrontatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte, een stiefvader, werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn stiefzoon tijdens een gewelddadige confrontatie in zijn woning op 27 november 2007. De confrontatie ontstond na een gesprek over de financiële situatie van de stiefzoon, waarbij deze in woede ontstak en de verdachte aanviel met een stanleymes. De verdachte raakte hierbij ernstig gewond, maar wist zich te verdedigen door een keukenmes te pakken en te steken in de richting van zijn stiefzoon. Het hof oordeelde dat de verdachte op grove wijze inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en dat het enkel aan externe omstandigheden te danken was dat het slachtoffer niet dodelijk gewond raakte. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. Het hof overwoog dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat zijn handelen de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed. De uitspraak benadrukt de complexiteit van noodweer en noodweerexces in situaties van geweld binnen de familie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005665-08
Parketnummer: 12-715471-07
Datum uitspraak: 31 maart 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 20 oktober 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats],
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet - terwijl hij, verdachte, bovenop die [slachtoffer] zat - een (vlees)mes op de keel van die [slachtoffer] heeft gezet en/of meermalen, althans eenmaal met een mes die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en voor zover terzake het onder 2 tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Vlissingen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwonden aan armen en verwondingen aan de fronto-pariëtaal en thorax), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden;
en voor zover terzake het onder 2 subsidiair tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Vlissingen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft gesneden en/of gestoken, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (steekwonden aan armen en verwondingen fronto-pariëtaal en thorax), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes, onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 november 2007 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet - terwijl hij, verdachte, bovenop die [slachtoffer] zat - met een mes die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte ten aanzien van het primair, dan wel subsidiair tenlastegelegde een beroep op noodweerexces toekomt. Ter adstructie van haar betoog heeft de raadsvrouw aangevoerd, kort gezegd, dat het tenlastegelegde handelen van de verdachte het gevolg was van een heftige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande gewelddadige aanval van [slachtoffer] op verdachte in diens woning aan [straatnaam 1] te Vlissingen, welke gemoedsbeweging heeft geresulteerd in de extensieve en intensieve overschrijding van het noodweer. Deze gemoedsbeweging kreeg bovendien niet de kans om weg te ebben, daar [slachtoffer] na het verlaten van voornoemde woning zijn agressie voortzette jegens goederen van de verdachte (en diens vrouw), zodat tevens sprake was van een voortdurende noodweersituatie. Ten slotte was ook sprake van putatief noodweer, aangezien de verdachte ervan overtuigd was dat zijn dochter en kleinzoon het volgende doelwit waren van [slachtoffer]'s agressie, een en ander zoals nader is verwoord en toegelicht in haar aan het proces-verbaal van deze terechtzitting gehechte pleitnotitie.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kunnen, voor zover hier van belang, de navolgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op 27 november 2007 vindt er in verdachtes woning een gesprek plaats tussen verdachte en zijn stiefzoon, [slachtoffer], omtrent diens financiële situatie. Op enig moment spreekt de verdachte, die zijn stiefzoon al jaren op velerlei manieren tracht aan werk te helpen en hem ook financieel veelvuldig heeft bijgestaan, [slachtoffer] aan op zijn motivatie en inzet om een baan te vinden, waarop [slachtoffer] kennelijk ontsteekt in woede. Het gesprek escaleert dan ook in een conflict, waarbij zijn stiefzoon zijn toevlucht zoekt tot het gebruik van (buitensporig) geweld: hij valt de verdachte aan met een (stoffeerders) stanleymes, waarbij laatstgenoemde meermalen aan en op zijn hoofd wordt gestoken en gesneden en waarbij zelfs zijn oor gedeeltelijk wordt afgesneden. Ook loopt de verdachte hierbij een (slag)aderlijke bloeding op, als gevolg waarvan hij hevig gaat bloeden. Zijn stiefzoon draait het mes vervolgens om en slaat daarmee meermalen op verdachtes hoofd. Op enig moment weet de verdachte zich (deels) te onttrekken aan de aanval en vlucht daarop naar de open keuken, waar hij een groot (keuken)mes uit het messenblok pakt. Als hij zich omdraait, staat zijn stiefzoon al achter hem, waarop verdachte - in kennelijke doodsangst - met dat mes zwaaiende en stekende bewegingen maakt richting zijn stiefzoon om hem op afstand te houden. Niet is komen vast te staan dat de verdachte zijn stiefzoon hierbij heeft geraakt, nu al het in de woning aangetroffen bloed afkomstig is van de verdachte zelf.
Gedurende een aantal minuten wordt er tussen de verdachte en zijn stiefzoon over en weer gescholden en geroepen, wat vervolgens geleidelijk afneemt tot praten, als gevolg waarvan de oorspronkelijk zeer gewelddadige situatie enigszins kalmeert. Naar eigen zeggen beheerst de verdachte ten slotte de situatie en slaagt erin zijn stiefzoon (verbaal) te bewegen de woning te verlaten, waarbij deze de tussen- en vervolgens de voordeur achter zich dichttrekt. De verdachte blijft achter in de woning en staat naar eigen zeggen te trillen op zijn benen.
Met betrekking tot vorenbeschreven (zeer) gewelddadige confrontatie tussen de verdachte en zijn stiefzoon, een en ander zoals hierboven is vastgesteld, is het hof - met de raadsvrouw en de advocaat-generaal - van oordeel dat de verdachte zich onmiskenbaar in een levensbedreigende en derhalve een noodweersituatie bevond. Tegen de achtergrond van het vorenoverwogene kan verdachtes handelen als hierboven weergegeven als gerechtvaardigd worden aangemerkt.
Direct nadat zijn stiefzoon de woning verlaat, hoort de verdachte een harde knal. Hierop begeeft hij zich - met het keukenmes nog in zijn hand - naar buiten en ziet dat zijn stiefzoon (in elk geval) een band van zijn Mercedes bus, die voor de deur staat, heeft lek gestoken en dat hij ondertussen al een meter of tien verderop loopt. Verdachte blijft vervolgens staan en reageert daar niet op, omdat een lekke band hem naar eigen zeggen niet interesseert; zijn stiefzoon had al vaker zijn banden lek gestoken. Dat de verdachte blijft staan, is volgens hem voor zijn stiefzoon reden geweest om verdachtes tweede busje, dat even verderop stond, met rust te laten. Als de verdachte ziet dat zijn tweede busje met rust wordt gelaten, draait hij zich om en gaat terug de woning in. Alvorens hij de deur van de woning achter zich sluit, hoort hij wederom lawaai. Ditmaal komt het lawaai uit de richting van de nabij gelegen [straatnaam 2], alwaar verdachtes dochter woont met haar zoontje. Op dat moment ontstaat bij de verdachte de gedachte dat zijn stiefzoon de ramen van de woning van zijn dochter ingooit, waarop hij - met bovengenoemd keukenmes nog steeds in zijn hand - zijn stiefzoon achterna rent. Eenmaal op de hoek van de [straatnaam 1] en [straatnaam 2] aangekomen, ziet hij zijn stiefzoon - in een flits - bij de auto van zijn vrouw staan, die vlakbij die hoek staat. Zijn stiefzoon is op dat moment kennelijk zijn woede op deze auto aan het botvieren, door op de ramen daarvan te slaan. Naar eigen zeggen gaat de verdachte op dat moment door het lint. Hij weet zich verder echter niets meer te herinneren, tot het moment dat hij door een buurtbewoner van zijn stiefzoon wordt afgehaald.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan worden afgeleid dat de verdachte op zijn stiefzoon is afgerend, waarop beide mannen op de grond zijn geëindigd. Verdachte is bovenop zijn stiefzoon gaan zitten en heeft hem met het voornoemde (keuken)mes gestoken en/of gesneden, terwijl deze niet meer in staat was zich tegen verdachtes handelen te verdedigen.
Naar het oordeel van het hof voldoet verdachtes handelen buiten de woning, te weten het met een (keuken)mes steken en/of snijden van zijn stiefzoon, mede gelet op de aard en het risico van de wederrechtelijke aanranding van de auto en het daarmee geschonden rechtsbelang, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, als besloten in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft aldus de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden.
Hierop doet de vraag zich voor of verdachtes handelen kan worden aangemerkt als een verontschuldigbare overschrijding van die grenzen van noodzakelijke verdediging, in de zin van noodweerexces, als bedoeld in het tweede lid van voornoemd artikel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat van een dergelijke verontschuldigbare overschrijding slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het vereiste dat de (verweten) gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de bedoelde wederrechtelijke aanranding volgt verder dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Bij de beantwoording van vorenbedoelde vraag of in een concreet geval van een dergelijk onmiddellijk gevolg sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Voor een geslaagd beroep in het licht van de hiervoor onder a. bedoelde situatie, zou de zogenoemde vernieling van de auto van verdachtes vrouw een dusdanig hevige gemoedsbeweging moeten hebben veroorzaakt, als onmiddellijk gevolg waarvan verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Naar het oordeel van het hof is het niet aannemelijk dat deze aanranding een dergelijke gemoedsbeweging heeft teweeggebracht, met name nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich ook wat deze auto betreft volstrekt niet druk maakte om (eventuele) beschadigingen. Dat de verdachte eerder heeft verklaard dat hij boos werd toen hij zijn stiefzoon bij die auto zag, doet daar niet aan af. Voor zover er overigens sprake zou zijn van een door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk dat deze van doorslaggevend belang is geweest voor het daaropvolgend handelen van verdachte.
Ten slotte rest dan ook de vraag of de verdachte verweten gedraging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, bij hem veroorzaakt door de (inmiddels geëindigde) noodweersituatie waarin de verdachte zich ten opzichte van [slachtoffer] bevond in zijn woning, zoals bedoeld in de hierboven onder b. genoemde situatie. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Allereerst kan naar 's hofs oordeel als feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat een situatie als waarin de verdachte zich in de woning bevond, die zich daardoor heeft gekenmerkt dat zijn stiefzoon plots is ontstoken in woede en een uiterst gewelddadige en levensbedreigende aanval heeft ingezet jegens de verdachte, gevoelens van doodsangst en overlevingsdrang teweegbrengen, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook (deels) is bevestigd. Het hof heeft dan ook zonder enig voorbehoud begrip voor de werking van het gebeurde op verdachtes emotionele situatie. Echter, dat deze (voorafgaande) aanranding een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft teweeggebracht die op haar beurt weer het aan de verdachte verweten gedrag tot onmiddellijk gevolg heeft gehad, is naar het oordeel van het hof
- gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien - niet aannemelijk geworden. Het hof heeft hierbij met name acht geslagen op de tijdspanne tussen deze aanranding en de verweten gedraging, de mate van geweldstoepassing door verdachte op het dan weerloze slachtoffer alsmede op verdachtes verklaring(en) - in het bijzonder ter terechtzitting in hoger beroep - dat hij (direct) na afloop van bedoeld geweldsincident weliswaar "stond te trillen op zijn benen", doch dat hij, nog zonder het besef mogelijk ernstig gewond te zijn geraakt, geen (hevige) angst, boosheid of paniek voelde. Zowel in de woning als daarbuiten, bij het zien van de lek gestoken banden van de Mercedes bus, heeft de verdachte zich weten te beheersen en was zelfs doende de woning weer binnen te gaan.
Overige feiten of omstandigheden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg was van een heftige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, zijn naar het oordeel van het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte, in de concrete omstandigheden, een beroep op noodweerexces dan ook niet toe. Het hof verwerpt het verweer.
Wat betreft het beroep op putatief noodweer, erop neerkomende, zo begrijpt het hof, dat de verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat zijn dochter en kleinzoon het volgende doelwit waren van de agressie van zijn stiefzoon, verwerpt het hof ook dit verweer. Voor zover de verdachte in eerste instantie in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde als vorenbedoeld, was die veronderstelling en daarmee de vrees voor het welzijn van zijn dochter en kleinzoon ten einde toen hij op de hoek van straat aankwam en zag dat zijn stiefzoon zich niet in de (directe) omgeving van de woning van zijn dochter bevond. Enige indicatie voor een onmiddellijk dreigende nieuwe aanranding is evenmin aannemelijk geworden.
Ook overigens is er naar het oordeel van het hof geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een gewelddadige uitbarsting van de zijde van het latere slachtoffer (zijn stiefzoon) heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op deze, door hem met een (keuken)mes in zijn armen en buik te steken en/of snijden, ten gevolge waarvan het slachtoffer verwondingen heeft opgelopen. Dusdoende heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer; het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat het slachtoffer niet dodelijk verwond is geraakt.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2010, waaruit blijkt dat hij weliswaar eenmaal eerder is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, doch dat deze veroordeling dateert van meer dan acht en een half jaar geleden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op:
a) het Adviesrapport Reclassering Nederland d.d. 30 november 2007, opgesteld en ondertekend door H. van Koot, reclasseringsmedewerker, en medeondertekend door C. Garritsen-Warnar, unitmanager,
b) het Voorlichtingsrapport Reclassering Nederland d.d. 18 februari 2008, opgesteld en ondertekend door D.C. Rötjes, reclasseringmedewerker, en eveneens medeondertekend door bovengenoemde unitmanager,
c) het Pro Justitia rapport d.d. 20 februari 2008, opgesteld en ondertekend door J.W.G.M. van Soest, psycholoog, alsmede
d) het Reclasseringsadvies d.d. 25 februari 2010, opgesteld en ondertekend door D. Rötjes, reclasseringsmedewerker, en medeondertekend door G. van Langen, unitmanager.
Met inachtneming van de inhoud van deze rapportages heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de concrete omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgehad, zoals hierboven is weergegeven, in het bijzonder de omstandigheid dat het slachtoffer in de eerste plaats het tussen hem en verdachte gerezen conflict heeft doen escaleren en zijn toevlucht heeft gezocht tot het gebruik van (buitensporig) geweld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat in de concrete omstandigheden een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, met behulp waarvan het primair bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het voorwerp zoals dit is vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mes.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. B. Vermeulen,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 maart 2010.
Mr. B. Vermeulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.