ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3404

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.294-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • H. Husson
  • A. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en erkenningsregels bij internationale executie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank Dordrecht, waarin een verzoek tot betaling van kinderalimentatie werd afgewezen. De vrouw is op 30 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 april 2009. De man heeft op 21 augustus 2009 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2009 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelt dat zij de verzorgende ouder is van de minderjarige, terwijl de man dit betwist en verzoekt om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de vrouw niet als verzorgende ouder heeft aangemerkt. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij de minderjarige financieel onderhoudt en feitelijk verzorgt. De man heeft zijn stelling dat de vrouw niet de verzorgende ouder is onvoldoende onderbouwd. Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw als verzorgende ouder kan worden aangemerkt, ondanks dat de minderjarige ook bij haar zus en zwager verblijft.

De man is gehouden bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de alimentatieachterstanden te betalen af, omdat de beschikking van de kantonrechter in Suriname niet voor erkenning vatbaar is. Het hof bepaalt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2008 op nihil en met ingang van 1 maart 2009 op € 65,- per maand. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Familiesector
Uitspraak : 17 februari 2010
Zaaknummer : 200.037.294/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8699
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.H. Samama te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 april 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 21 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 19 augustus 2009, 26 augustus 2009 en 4 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de hierna te noemen minderjarige is op 12 oktober 2009 bij het hof een brief ingekomen waarin hij schriftelijk zijn mening kenbaar maakt.
Op 18 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de man op 23 december 2009 bij het hof een faxbrief ingekomen waarin hij bericht dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen.
Voorts zijn nadien bij het hof ingekomen:
- op 11 januari 2010 een faxbrief van de zijde van de man;
- op 22 januari 2010 in reactie daarop een brief van de zijde van de vrouw.
Het hof zal op voormelde stukken geen acht slaan, nu de zitting reeds gesloten was en partijen niet in de gelegenheid waren gesteld om nog nadere informatie te verstrekken anders dan of zij overeenstemming hadden bereikt omtrent de geschilpunten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 10 juli 2001 van de kantonrechter in het Eerste Kanton te Suriname zijn de vrouw en de man tot voogdes respectievelijk toeziend voogd over de minderjarige benoemd. Voorts is, onder meer, bevolen dat de man ten behoeve van het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige aan het Bureau voor Familierechtelijke Zaken in Suriname zal uitkeren een bedrag van Sf. 50.000,- (vijftig duizend Surinaamse gulden) per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat dit overeenkomt met een bedrag van € 150,- per maand.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vrouw:
- te bepalen dat de man de achterstand in de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 150,- per maand van de hierna te noemen minderjarige vanaf 1 januari 2002 tot en met 1 oktober 2008 dient te voldoen;
- te bepalen dat vanaf 1 oktober 2008 een verhoging van deze bijdrage zal plaatsvinden, althans de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen op een bedrag van € 200,- per maand,
afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van [de minderjarige], geboren in 1993 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
2. De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek ter terechtzitting, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de man de achterstand in de bijdrage van kosten en verzorging van 1 september 2004 tot en met 1 oktober 2008 van € 150,- per maand dient te voldoen;
- te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 oktober 2008 zal worden verhoogd tot € 200,- per maand, althans de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 1 oktober 2008 vast te stellen op een bedrag van € 200,- per maand.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van het geding.
Verzorgende ouder
4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bijdrage ten behoeve van de minderjarige niet aan de orde is, omdat hij momenteel en de komende tijd niet daadwerkelijk door de vrouw wordt verzorgd en voornamelijk elders verblijft. Zij voert daartoe aan dat zij wel de verzorgende ouder is van de minderjarige.
5. Door de man is het vorenstaande gemotiveerd bestreden. Hij stelt dat de vrouw haar stelling dat zij de verzorgende ouder is onvoldoende heeft onderbouwd en dat uit de bestreden beschikking en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank blijkt dat de moeder heeft erkend dat zij niet de verzorgende ouder is. Volgens de man dient de vrouw dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot vaststelling c.q. wijziging van de kinderalimentatie, althans dient het verzoek te worden afgewezen op grond van artikel 1:408, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met hetgeen het Tremarapport vermeldt onder 2.2.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de vrouw ten onrechte niet heeft aangemerkt als verzorgende ouder. Zij heeft met nadere stukken onderbouwd dat zij de minderjarige financieel onderhoudt en voorts – niet, althans onvoldoende weersproken – gesteld dat zij hem ook anderszins feitelijk verzorgt. De man heeft aangevoerd dat zijn stelling dat de vrouw niet de verzorgende ouder van de minderjarige is, mede blijkt uit het verzoekschrift dat zij heeft ingediend bij de kantonrechter te Paramaribo op 9 juli 2004. In dit verzoekschrift heeft de vrouw verzocht zichzelf te ontslaan uit de voogdij en de man uit de toeziende voogdij. De vrouw heeft deze stelling weersproken en het indienen van het verzoek als volgt verklaard. In 2004 was zij samen met haar zoon teruggekeerd naar Suriname en in de veronderstelling dat zij niet kon terugkeren naar Nederland, reden waarom zij had verzocht om de minderjarige in Nederland door haar zus en zwager op te laten voeden. Toen bleek dat zij ook zelf naar Nederland kon komen om voor haar zoon te zorgen, heeft zij het verzoek ingetrokken. De man heeft deze verklaring van de vrouw niet weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zal het hof dan ook de stelling van de man passeren. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de vrouw als verzorgende ouder van de minderjarige kan worden aangemerkt. Dat de vrouw en de minderjarige een aantal dagen per week bij haar zus en zwager in [plaats] verblijven, betekent niet dat zij niet de verzorgende ouder van de minderjarige is. Daar komt bij dat de minderjarige in het weekend bij de vrouw verblijft in [woonplaats van de vrouw] en dat hij in de Gemeentelijke Basis Administratie bij haar staat ingeschreven.
7. Het hof zal vervolgens beoordelen of en in hoeverre de man gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de minderjarige.
Periode 1 september 2004 tot en met 1 oktober 2008
8. Nu uit de overgelegde stukken blijkt dat de man tijdens de procedure in 2000 bij de kantonrechter te Suriname is vertegenwoordigd door een advocaat, gaat het hof voorbij aan de stelling van de man dat hij niet op de hoogte was van deze procedure. Dat partijen een afspraak hebben gemaakt in die zin dat hij vrijwillig bijdroeg in het levensonderhoud van de minderjarige, zoals de man heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan.
9. Voornoemde beslissing van de kantonrechter in het Eerste Kanton kan krachtens artikel 2 van het Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen (verder: het Verdrag) in Nederland voor erkenning in aanmerking komen. De partij die beroep doet op deze beslissing dient ingevolge artikel 4 van het Verdrag over te leggen:
a. een afschrift van de beslissing, dat voldoet aan de vereiste voorwaarden van authenticiteit;
b. de stukken, waaruit kan blijken, dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is;
c. in geval de beslissing bij verstek is gegeven, een authentiek afschrift van het stuk waarmede de zaak werd ingeleid, alsmede de stukken, waaruit kan blijken, dat dit inleidende stuk behoorlijk is medegedeeld.
10. Nu de vrouw geen van de onder sub a. tot en met sub c. genoemde stukken heeft overgelegd, noch ter terechtzitting heeft aangeboden om dit te doen, is voornoemde beschikking van de kantonrechter voor de periode tot 1 oktober 2008 niet voor erkenning vatbaar. Het hof zal derhalve het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man de achterstand over de periode tot
1 oktober 2008 dient te voldoen, afwijzen.
11. Gelet op het vorenstaande behoeft het verweer van de man dat het verzoek van de vrouw tot betalen van de alimentatieachterstanden, voor zover betrekking hebbende op bedragen van meer dan vijf jaar oud, ingevolge artikel 1:403 BW niet mogelijk is, geen verdere bespreking.
Periode vanaf 1 oktober 2008
12. Nu de beschikking van de kantonrechter in het Eerste Kanton niet voor erkenning vatbaar is, zal het hof het verzoek van de vrouw te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 oktober 2008 zal worden verhoogd tot € 200,- per maand, eveneens afwijzen.
13. Het hof zal vervolgens het subsidiaire verzoek van de vrouw - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 1 oktober 2008 vast te stellen op een bedrag van € 200,- per maand - beoordelen.
14. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking. In deze wet is in artikel 1:400 lid 1 BW een voorrangsregeling voor kinder-alimentatie opgenomen. In vervolg daarop is ingaande 1 maart 2009 van toepassing de nieuwe normering voor de kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen.
Behoefte van de minderjarige
15. Blijkens voormelde beschikking van de kantonrechter bedroeg de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de man € 150,- per maand. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar enkele stelling dat de minderjarige duurder is naar mate hij ouder is geworden en dat de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de man inmiddels is gestegen tot een bedrag van € 200,- per maand onvoldoende met verificatoire stukken onderbouwd. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van zijn zijde is gedaald tot een bedrag lager dan € 150,- per maand.
16. Nu vaststaat dat de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage zijdens de man € 150,- per maand bedraagt, is niet relevant dat de vrouw ook dient bij de te dragen in de kosten van de minderjarige. Dit doet zij ook.
Draagkracht man
17. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man als uitgangspunt de door hem in eerste aanleg bij brief van 4 maart 2009 als productie 8 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover de daarin opgenomen bedragen niet zijn betwist en met dien verstande dat het hof, gelet op de wetswijziging en dienovereenkomstig aangepaste Tremanormen, met ingang van 1 maart 2009 zal uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70%, de man aanmerken als alleenstaande en de draagkracht gelijkelijk zal verdelen over de vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is.
Voor de periode van 1 oktober 2008 tot 1 maart 2009 zal het hof evenals de man uitgaan van een draagkrachtpercentage van 45%.
Inkomsten
18. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 21.360,-, zoals blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgave 2008.
Lasten
19. De man heeft de navolgende maandelijkse lasten opgevoerd:
- hypotheekrente ad € 207,42;
- premie levensverzekering ad € 86,32;
- forfait overige eigenaarslasten ad € 56,74;
- premie ziektekosten ad € 119,45, te vermeerderen met de inkomensafhan-kelijke premie Zorgverzekeringswet-bijdrage, verminderd met de nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de man toepasselijke bijstandsnorm;
- premie begrafenisverzekering ad € 5,60.
20. Het hof houdt geen rekening met de premie begrafenisverzekering, omdat deze geen prioriteit heeft boven de kinderalimentatie. Met de overige door de man opgevoerde lasten zal het hof rekening houden, nu de vrouw deze niet, althans onvoldoende, heeft bestreden.
21. Gelet op het vorenstaande laat de draagkracht van de man ten behoeve van de minderjarige over de periode van 1 oktober 2008 tot 1 maart 2009 geen bijdrage toe en met ingang van
1 maart 2009 een kinderalimentatie van € 65,- per maand.
Ingangsdatum
22. De man verzoekt de kinderalimentatie niet eerder in te laten gaan dan de datum van de beschikking.
23. Nu de man tot 1 maart 2009 geen draagkracht heeft, zal de ingangsdatum van de verplichting tot betaling van levensonderhoud 1 maart 2009 zijn.
Proceskosten
24. De man acht het redelijk en billijk dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij de man en zijn partner al jaren lastig probeert te vallen en zij telkens worden geconfronteerd met allerlei kosten door toedoen van de vrouw.
25. Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten wordt daarom afgewezen.
26. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2008 op nihil en met ingang van 1 maart 2009 op € 65,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Breederveld, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010.