ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3920

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.655.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. van Nievelt
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 1996 en 1999. De moeder van de minderjarigen heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 23 september 2009 de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder betwistte de beslissing van de kinderrechter en verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen. Jeugdzorg heeft het beroep bestreden en verzocht om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2010 zijn de moeder en vertegenwoordigers van Jeugdzorg verschenen. De minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening te uiten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft geconstateerd dat de minderjarige inmiddels bij haar grootmoeder verblijft. Het hof heeft de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling onderzocht, zoals vastgelegd in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, en geconcludeerd dat de belangen van de minderjarigen nog steeds in het geding zijn.

Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de ondertoezichtstelling van de jongste minderjarige opgeheven, terwijl de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige is bekrachtigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft daarbij de zorgen omtrent de opvoeding en de situatie van de minderjarigen in overweging genomen, evenals de rol van Jeugdzorg en de hulpverlening die aan de moeder is geboden. De uitspraak benadrukt het belang van toezicht en ondersteuning in de opvoeding van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 februari 2010
Zaaknummer : 200.048.655.01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 09-918
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.E. Nauta-Rijsdijk te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de belanghebbende.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 13 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 september 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarigen is verlengd.
Jeugdzorg heeft op 23 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming heeft het hof bij brief van 9 december 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw [naam] en mevrouw [naam]. De belanghebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling haar mening ten aanzien van de ondertoezichtstelling kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Daarin is – uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarigen tot 24 juli 2010 verlengd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de minderjarige [minderjarige] inmiddels bij grootmoeder moederszijde verblijft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], geboren [in 1996] te [woonplaats] (hierna: [minderjarige]), en [minderjarige], geboren [in 1999] te [woonplaats] (hierna: [minderjarige]), gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, voor de periode van 24 september 2009 tot 24 juli 2010.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking op te heffen (waarvoor het hof leest: te vernietigen) en alsnog het verzoek tot (het hof begrijpt:) de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in staat is om de minderjarigen een evenwichtige opvoeding te bieden. Volgens de moeder krijgt zij voldoende hulp van de gezinsverzorgster van de RIAGG bij de opvoeding van de minderjarigen. De gezinsverzorgster komt elke week.
In haar tweede grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte overweegt het zorgelijk te vinden dat [minderjarige] zelf haar woonplaats kiest. De moeder betwist dat [minderjarige] naar eigen goeddunken een van beide adressen kiest. De moeder stelt dat [minderjarige] sinds februari 2009 bij haar vader woont, maar dat haar vrienden en school niet bij hem in de buurt zijn. Voor zaken die met school te maken hebben, gaat [minderjarige] dan naar de buurt van haar moeder.
In haar derde grief stelt de moeder dat het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen ten onrechte is toegewezen, terwijl de daarbij behorende stukken ontbreken. Zo ontbreekt het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, is het plan van aanpak nauwelijks concreet en is er te vaak van gezinsvoogd gewisseld.
5. Jeugdzorg heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist. Volgens Jeugdzorg verloopt de hulp van de RIAGG, als deze nog wordt gegeven, moeizaam. Ook verloopt de samenwerking tussen de moeder en Jeugdzorg moeizaam. Verder wilde Jeugdzorg dat [minderjarige] bij haar vader bleef wonen.
[minderjarige] trok echter naar haar oude buurt, waardoor zij zich weer aan het toezicht van de vader onttrok. Volgens Jeugdzorg kreeg [minderjarige] te veel ruimte bij de vorige afspraken. Verder betreurt Jeugdzorg de wisseling van gezinsvoogden. Inmiddels is er een vaste gezinsvoogd, mevrouw [naam], en zal er een goed hulpverleningsaanbod worden gedaan.
6. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de tekst van artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek mag een ondertoezichtstelling slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de minderjarigen thans zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
[minderjarige]
7. Voor zover de eerste twee grieven van de moeder betrekking hebben op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], overweegt het hof als volgt. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt het hof dat de kinderrechter ten aanzien van [minderjarige] op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. De moeder heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Evenmin is het hof van dergelijke feiten of omstandigheden uit andere bron gebleken. Bij zijn oordeel laat het hof met name het volgende meewegen. Er is blijkens de stukken in het verleden veel ruzie geweest tussen [minderjarige] en haar moeder. [minderjarige] is mede daarom in februari 2009 bij haar vader gaan wonen, maar trok toch steeds weer naar de buurt van haar moeder omdat daar haar school en haar vrienden zijn. [minderjarige] heeft een tijd lang zelf bepaald waar haar verblijfplaats was, hetgeen zorgelijk is. Zij verblijft thans, met instemming van haar vader, de moeder en Jeugdzorg, bij grootmoeder (moederszijde). Deze situatie is echter nog pril en kan nog niet als bestendig worden beschouwd. Het hof acht het, gelet op het voorgaande en op de zorgen omtrent het gedrag van [minderjarige], van belang dat de (coördinatie van de) hulpverlening aan de moeder wordt gecontinueerd, zodat er ook toezicht blijft op de huidige (woon)situatie van [minderjarige] en er – mocht deze situatie wederom (moeten) wijzigen – op tijd een passende oplossing kan worden gevonden. De gezinsvoogd is hiervoor de aangewezen persoon.
Het hof is derhalve van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog aanwezig zijn en dat de verlenging van deze ondertoezichtstelling terecht door de kinderrechter is uitgesproken. Dat de door Jeugdzorg aan de kinderrechter overgelegde stukken onvoldoende waren doet aan dit oordeel niet af, zodat ten aanzien van [minderjarige] de grieven falen.
[minderjarige]
8. Voor zover de eerste twee grieven van de moeder betrekking hebben op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [minderjarige] sinds anderhalf jaar ondertoezicht staat. Tot nu toe heeft er geen inventarisatie plaatsgevonden van wat er aan de hand is met [minderjarige]. Ook is niet duidelijk naar voren gekomen, welke zorgen er zijn omtrent [minderjarige]. Verder is gebleken dat de hulpverlening die voor [minderjarige] is ingeschakeld niet van Jeugdzorg is uitgegaan. De moeder heeft zelf hulp ingeroepen van een gezinsverzorgster van de RIAGG. Daarnaast vinden er elke week op vrijdag op de school van [minderjarige] gesprekken plaats tussen de moeder en de school over de vorderingen van [minderjarige]. Gelet op het voorgaande, en nu het hof niet is gebleken van een bedreiging van [minderjarige] die niet door vrijwillige hulpverlening kan worden afgewend, alsmede nu [minderjarige] bij grootmoeder moederszijde woont waardoor [minderjarige] niet langer tussen de ruzies van [minderjarige] en de moeder komt te zitten, bestaat er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de inbreuk op het ouderlijk gezag van de moeder, die de ondertoezichtstelling naar haar aard is, in het geval van [minderjarige] te rechtvaardigen. Namens Jeugdzorg is ter terechtzitting verklaard dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden gezien als stok achter de deur. Een dergelijke functie maakt een ondertoezichtstelling echter niet legitiem. Het hof acht derhalve de gronden van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet langer aanwezig.
9. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] vanaf 25 februari 2010 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren [in 1999] te [woonplaats] met ingang van 25 februari 2010 op;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], geboren [in 1996] te [woonplaats] betreft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, van Nievelt en Bouritius, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2010.