ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4384

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006023-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk nalaten van benodigde gegevens aan de Dienst Werk en Inkomen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958 te Suriname, was beschuldigd van het opzettelijk in strijd handelen met artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De verdachte had nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam, waardoor deze niet in staat was om correct te bepalen of de verdachte recht had op een uitkering. De zaak kwam aan het licht na een anonieme tip en een daaropvolgend huisbezoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Tijdens het huisbezoek werd de verdachte aangetroffen op het adres van haar dochter, waar zij verklaarde te verblijven, terwijl zij ook een ander adres had waar zij officieel geregistreerd stond.

Het hof verwierp de verweren van de raadsman, waaronder een verweer over de rechtmatigheid van de huiszoeking en een Salduz-verweer. Het hof oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de huis- en buurtonderzoeken en de bewijsmiddelen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Het hof benadrukte dat sociale voorzieningen alleen bestemd zijn voor degenen die deze daadwerkelijk nodig hebben en dat de verdachte misbruik had gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006023-09
Parketnummer: 13-480141-07
Datum uitspraak: 12 april 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken zitting houdende te 's-Gravenhage
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van
29 april 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in de periode vanaf 20 februari 2004 tot en met 31 augustus 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft zij (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij niet op haar/het uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven zijnde dit gegeven(s) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 115 uren, subsidiair 56 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode vanaf 20 februari 2004 tot en met 31 augustus 2006 te Amsterdam, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, (te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand), opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft zij (in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij niet op haar uitkeringsadres verbleef en had verbleven, zijnde gegeven(s) waarvan zij wist dat deze van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking - namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking , zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voor wat betreft de daartoe strekkende verweren en de onderbouwing daarvan verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotitie is verwoord.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kunnen, voor zover hier van belang, de navolgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat klant [verdachte], de verdachte, zou inwonen op een adres dat niet bekend was bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI) heeft die dienst een nader onderzoek ingesteld. Na onderzoek van de uitkeringsgegevens en bestandonderzoek heeft er op 24 augustus 2006 uiteindelijk een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van de dochter van verdachte aan de [adres 1]. De dochter van verdachte gaf de medewerkers van de DWI toestemming om de woning te betreden en aldaar werd de verdachte aangetroffen. Nadat de verdachte werd medegedeeld dat als zij niet wilde meewerken aan het onderzoek, dit gevolgen zou hebben voor haar uitkering, verklaarde zij onder meer dat zij vanaf 1 juni 2006 vier dagen per week bij haar dochter [naam dochter] op het adres [adres 1] te Amsterdam verblijft en dat zij heel weinig slaapt op het adres [adres 2].
Op 14 september 2006 vindt er - na daartoe te zijn uitgenodigd - een aanvullend gesprek plaats, waarin de verdachte aangeeft op het adres [adres 2] te wonen en verder niet wenst mee te werken aan het onderzoek. De DWI heeft vervolgens het dossier van klant [verdachte] overgedragen aan de afdeling Opsporing in verband met onderzoek naar de mogelijk verzwegen woon- en leefsituatie.
Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte na het gesprek van 14 september 2006 op de hoogte is gesteld van de herziening van haar uitkering.
Op 30 januari 2007 is de verdachte, nadat zij op haar zwijg- en verschoningsrecht is gewezen, als verdachte gehoord. Blijkens het opgemaakte proces-verbaal van verhoor is de verdachte tijdens dit verhoor niet geconfronteerd met haar eerdere huisbezoekverklaringen als hierboven genoemd.
Allereerst verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde zogenoemde Salduz verweer, nu voorafgaand aan het betreffende verhoor geen sprake was van een aanhouding en de verdachte bovendien ruimschoots de gelegenheid heeft gehad zich van rechtsbijstand te voorzien voordat het verhoor plaatsvond.
Met betrekking tot de gevoerde verweren inzake de rechtmatigheid van de huis- en buurtonderzoeken overweegt het hof dat geen direct causaal verband bestaat tussen deze onderzoeken en de gebruikte bewijsmiddelen. Reeds op die grond verwerpt het hof bedoelde verweren.
Verdachte is op 30 januari 2007 gehoord nadat haar de cautie is gegeven. Het hof is van oordeel dat deze verklaring voor het bewijs mag worden gebruikt.
Gezien bovengenoemde overwegingen ziet het hof de noodzaak niet het verzoek van de raadsman tot het stellen van de door hem geformuleerde (prejudiciële) rechtsvragen te honoreren en wijst daarom dit verzoek af, mede op grond van het ontbreken van een wettelijke grondslag.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft nagelaten aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam te melden dat zij niet op haar uitkeringsadres verbleef noch had verbleven. Daardoor is die gemeente niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en - zo ja - in welke mate de verdachte voor een uitkering in aanmerking kwam en zijn ten onrechte gelden aan haar uitgekeerd. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er, omdat zij deze daadwerkelijk nodig hebben, recht op hebben. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat aan hen de benodigde en juiste gegevens worden aangeleverd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf laten meewegen dat er reeds een (zeer) geruime periode is verstreken sedert de pleegperiode van het onderhavige feit en dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2010 niet eerder en evenmin nadien met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. T.E. van der Spoel en mr. L. Bakker-Splinter, in bijzijn van de griffier
mr. M.J.J. van den Broek. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 april 2010.
Mr. L. Bakker-Splinter is buiten staat dit arrest te ondertekenen.