Rolnummer: 22-005577-09
Parketnummer: 09-663057-08
Datum uitspraak: 9 april 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 juni 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2008 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het een of meerdere ma(a)l(en) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam slaan/stompen en/of schoppen/trappen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) een of meerdere ma(a)l(en) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat gelet op de Salduzjurisprudentie de verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd, niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit geldt niet voor de verklaringen die de medeverdachten hebben afgelegd; die kunnen voor het bewijs gebruikt worden, aldus de advocaat-generaal. Gelet op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is er voldoende wettig en overtuigend bewijs, aldus de advocaat-generaal. Hij heeft gevorderd dat het hof wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring.
Op grond van de uitspraken Salduz en Panovits van het EHRM dienen volgens de raadsman de verklaringen van verdachte -waaronder ook valt het opgeven van zijn personalia-, uitgesloten te worden van het bewijs. Ook de verklaringen van de medeverdachten dienen wegens schending van de "Salduz en Panovits jurisprudentie" van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen niet kan volgen dat zijn cliënt bij de vechtpartij betrokken was. Er worden verschillende signalementen opgegeven die niet bij elkaar aansluiten, en uit de brei van verklaringen doemt slechts verwarring op, aldus de raadsman. Hij is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat zijn cliënt een actieve rol had bij de vechtpartij, zodat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken.
Gezien de "Salduzjurisprudentie" moet verdachte de gelegenheid worden geboden om voorafgaand aan zijn eerste verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, een advocaat te raadplegen. Nu dit niet is gebeurd, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het door de raadsman gevoerde verweer, zal het hof de verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd, uitsluiten van het bewijs.
Met betrekking tot het vragen naar de personalia van verdachte overweegt het hof als volgt. De wetgever heeft blijkens artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering het vragen naar de personalia als een aparte naast het verhoor staande handeling aangemerkt. Ook de Hoge Raad merkt vragen betreffende de personalia niet aan als tot een verhoor in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering te rekenen vragen aan een verdachte betreffende diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. Het hof is van oordeel dat het vragen naar de personalia van de verdachte niet behoort tot het verhoor aangaande de betrokkenheid van de verdachte bij een strafbaar feit, voorafgaand aan welk verhoor de verdachte op grond van artikel 6 EVRM gelegenheid moet worden geboden een advocaat te raadplegen. De opgave door verdachte van zijn personalia bij zijn aanhouding en zijn inverzekeringstelling zijn derhalve bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachten bruikbaar zijn voor het bewijs, en verwerpt dus ook dit onderdeel van het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van het hof volgt uit artikel 6 van het EVRM noch uit enige andere jurisprudentie, dat afgeweken zou moeten worden van het zogeheten Schutznormvereiste. De ratio daarvan is daarin gelegen dat verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van normen, indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen (HR 30 maart 2004, NJ 2004,376, LJN: AM2533). Anders dan door de raadsman is betoogd, is door het jegens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begane vormverzuim naar het oordeel van het hof geen inbreuk gemaakt op rechtens te respecteren belangen van verdachte.
Hieruit volgt dat de door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2} ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaringen als getuigenverklaringen kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden.
Het hof stelt op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.1
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op zondag 29 juni 2008 met een aantal vrienden over de [straatnaam] in 's-Gravenhage ter hoogte van pizzeria [pizzeria] liep.2 Hij droeg een tasje, met daarin een aantal flesjes wijn. Bij de pizzeria stond een groepje van ongeveer tien jongens. [slachtoffer] en zijn vrienden liepen er met zijn allen langs. Opeens begon één van die jongens uit het groepje aan het tasje in zijn hand te trekken. [slachtoffer] heeft tegen die jongen gezegd dat als hij wat van hem wilde, hij dat gewoon kon vragen. Hij hoorde dat die jongen zei: "Wat?". En meteen daarna voelde hij dat de jongen hem een erg harde vuistslag op zijn rechterwang gaf. Daarna heeft hij nog meer klappen gekregen. Het waren meerdere vuistslagen. Hij is overal geraakt. Hij voelde dat de jongen hem schopte en sloeg. De andere jongens zijn zich ermee gaan bemoeien. [slachtoffer] stond tegen een muur gedrukt en is alleen maar geslagen en geschopt. Hij denkt dat hij in totaal door vier jongens in elkaar is geslagen, waarbij hij minimaal vijftig keer is geschopt en geslagen. Hij heeft bulten op zijn hoofd en een wond op zijn arm. De jongen die hem als eerste heeft geslagen is een blanke jongen.3
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op zondag 29 juni 2008 met haar vriend [persoon 1] op het festival Parkpop in Den Haag was. Zij hadden daar afgesproken met [persoon 2], [persoon 3] en [slachtoffer]. Op de [straatnaam] liepen [persoon 1], [slachtoffer] en [persoon 2] 5 tot 10 meter voor haar. Zij zag dat een onbekende jongen probeerde de plastic tas uit [slachtoffer] zijn handen te trekken. De jongen had een blanke huidskleur en droeg een roze met blauw T-shirt. Zij zag dat de jongen met het roze-blauwe T-shirt de tas los liet en dat twee voor haar onbekende jongens bij hem kwamen staan. Vervolgens zag zij dat de twee jongens en de jongen met het roze-blauwe shirt op [slachtoffer] in begonnen te slaan. Allereerst zag zij dat [slachtoffer] een harde stomp op zijn gezicht kreeg van de jongen in het roze-blauwe T-shirt. Direct daarna kreeg [slachtoffer] een harde stomp van één van de andere jongens. Zij zag ook dat [slachtoffer] schoppen kreeg van alle drie de jongens. Zij heeft tijdens het incident de jongens vaak de naam "[naam']" horen noemen. Door de jongens werd geroepen "[naam'] kom terug, [naam'] doe niet". Bij de groep van die jongens hoorden ook wat vrouwen en kinderen.4
Verdachte [medeverdachte 1] -het hof is van oordeel dat de aanduiding "[aanduiding]" in het proces-verbaal van verhoor een kennelijke schrijffout is-, wonende aan de [adres], heeft verklaard dat hij op 29 juni 2008 op Parkpop was. Na het einde wilden ze naar huis gaan en toen waren er een paar gasten die vervelend deden. Ze kregen ruzie met elkaar en toen werd het vechten. [naam'] [verdachte], [persoon 4] en [persoon 5] waren bij de ruzie betrokken. Alle drie hebben klappen uit lopen delen. De man die als eerste geslagen is, was een beetje lange blanke gozer. Volgens [medeverdachte 1] heeft de man van alle drie klappen gekregen. De man is in het gezicht en tegen de schouder geslagen. Hij heeft geprobeerd [verdachte] tegen te houden. [verdachte] is een huisgenoot van hem. [verdachte] had een roze met blauw vest aan.5
Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 29 juni 2008 met vriendin en kinderen op Parkpop was. [verdachte], [medeverdachte 1], [persoon 4], [persoon 5], [persoon 6] de vriendin van [persoon 4], [persoon 7], en [persoon 8], de vriendin van [verdachte], waren er ook bij.6
Op 29 juni 2008 is door de politie Haaglanden aangehouden [verdachte], geboren op [geboortedag] 1981, wonende aan [adres].7
Op maandag 30 juni 2008 is aan [inspecteur], inspecteur van politie Haaglanden, een persoon voorgeleid die verklaarde te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedag] 1981, wonende aan de [adres].8
Door drs. I.F.M. van Pelt, huisarts, is een geneeskundige verklaring ingevuld betreffende [slachtoffer], waarin als uitwendig waargenomen letsel is opgenomen dat er een stukje van de rechter voortand is afgebroken en dat er kneuzingen waren op het hoofd en de rechter bovenkant van de rug.9
Het hof acht op grond van genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juni 2008 te 's-Gravenhage met anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meerdere malen in/op het gezicht, althans het hoofd, in elk geval tegen het lichaam slaan/stompen en schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer], door hem te slaan en te schoppen, een en ander zoals bewezen is verklaard. De groep waartoe de verdachte behoorde heeft de confrontatie geïnstigeerd door aan het tasje van het slachtoffer te trekken. Toen het slachtoffer daar iets van zei werd hem daaropvolgend een harde vuistslag in het gezicht gegeven, gevolgd door meerdere klappen en schoppen. Het hof heeft acht geslagen op de mate en de ernst van het gepleegde geweld en bovendien op de omstandigheid dat er kinderen in de directe nabijheid van het gebeuren waren die de geweldpleging hebben moeten aanschouwen, hetgeen het hof als uiterst kwalijk beschouwt. Een feit als het onderhavige wordt door slachtoffers in het algemeen als bedreigend en beangstigend ervaren. Daarnaast brengen dergelijke feiten bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, met name gelet op het feit dat de geweldpleging op de openbare weg plaatsvond waar vele andere personen getuige kunnen zijn van het geweld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten, in het bijzonder verkeerdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf, om welke reden het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Alles overwegende acht het hof in beginsel - met name gelet op de ernst van het feit en verdachtes eerdere veroordelingen - oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf volstrekt gerechtvaardigd.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder terzake een geweldsmisdrijf is veroordeeld, dat het feit thans bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat de verdachte nadien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Het vorenstaande in ogenschouw nemende en met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, is het hof dan ook van oordeel dat thans oplegging van een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van navermelde duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. G. Knobbout en mr. M. Kessler, in bijzijn van de griffier mr. Y.H.G. van der Hut. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 april 2010.
Mrs. M. Kessler en Y.H.G. van der Hut zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina's, betreft dit de doorgenummerde pagina's van het door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Politie Haaglanden, Bureau Zuiderpark, OPSdossier nummer 1533/2008/35606-25, pagina's 01-75 gesloten en ondertekend op 14 juli 2008.
2 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pagina 53.
3 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pagina 54.
4 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina's 67-68.
5 Proces-verbaal verhoor van verdachte [medeverdachte 1], pagina's 34-38.
6 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], pagina 49.
7 Proces-verbaal van aanhouding [verdachte], pagina 15.
8 Proces-verbaal verhoor ter inverzekeringstelling [verdachte], pagina 18.
9 Proces-verbaal aanvraagformulier medische informatie alsmede een geschrift, zijnde een doktersverklaring met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer], pagina 61-62.