Rolnummer: 22-005435-09
Parketnummers: 09-900278-08
Datum uitspraak: 22 april 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van21 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het bovenlichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen/trappen/slaan op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag);
1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft mishandeld door deze (met kracht) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd nu uit het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende wettig en overtuigend bewijs te putten is, dat de verdachte jegens [slachtoffer] het tenlastegelegde geweld heeft gebruikt. Verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat de verdachte een persoon tegen het hoofd heeft geschopt, doch deze gebeurtenis heeft zich blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep niet afgespeeld op de plaats waarover de vrouw van [slachtoffer], [vrouw slachtoffer], heeft verklaard in haar de verdachte belastende verklaring tegenover de politie. [vrouw slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat zij haar man vòòr [café] op de grond zag liggen toen zij dit café verliet. Vervolgens zag zij hoe haar man door de verdachte en iemand anders tegen het hoofd en lichaam werd geschopt. Zij zag vervolgens dat een derde de verdachte en de andere persoon wegtrok bij haar man. Ook zag zij op het plein een gigantische vechtpartij. [verbalisant] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte iemand tegen het hoofd schopte, dat hij toen op de verdachte is afgelopen, hem heeft aangehouden en hem tegen de zijgevel van het tegenover [café] gelegen pand heeft geplaatst. [verbalisant] heeft geen medeverdachte waargenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verbalisant] op uitgeprinte foto's van het [adres] aangewezen waar hij de verdachte heeft zien schoppen en hem vervolgens heeft aangehouden. Het hof heeft waargenomen dat deze plaats een geheel andere is dan voor [café] waar [slachtoffer] tegen het hoofd zou zijn geschopt. Uit het vorenstaande maakt het hof op dat [vrouw slachtoffer] en [verbalisant] over twee verschillende incidenten hebben verklaard.
Het ambtsedig proces-verbaal van [verbalisant] noch diens verklaring ter terechtzitting kan bijdragen aan het bewijs voor de juistheid van de verklaring van [vrouw slachtoffer]. Haar verklaring wordt slechts ondersteund door die van [slachtoffer] die echter aanwezig is geweest bij het verhoor van [vrouw slachtoffer] en zich slechts bij haar verklaring heeft aangesloten.
Het hof acht dit, gelet op de stellige ontkenning van de verdachte, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer] te komen. De verdachte behoort daar dan ook van te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verzoek advocaat-generaal tot heropening van het onderzoek
De advocaat-generaal heeft bij zijn requisitoir subsidiair verzocht dat, indien het hof bij de beraadslaging van oordeel is dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, het onderzoek dient te worden heropend teneinde de opgeroepen doch niet verschenen getuigen [vrouw slachtoffer] en [slachtoffer] alsnog te horen.
Het hof is, gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van de vrijspraak is overwogen, met name gezien hetgeen is overwogen omtrent de wijze van totstandkoming van de verklaringen van [vrouw slachtoffer] en van [slachtoffer], die bovendien geen aangifte tegen de hem bekende verdachte heeft gedaan, van oordeel dat het niet noodzakelijk is hen te horen. De onregelmatige wijze van totstandkoming van hun eerdere verklaringen kan daarmee immers niet ongedaan worden gemaakt, terwijl het hof in die onregelmatigheid aanleiding heeft gevonden deze verklaringen voor het bewijs van het tenlastegelegde onvoldoende te achten.
Het hof wijst het verzoek van de advocaat-generaal dan ook af.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Door het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, bevorderd. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2010, is de verdachte reeds eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - mede in aanmerking genomen de ter zake geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 14 (veertien) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 7 (zeven) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.H. de Wild, mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. G.N. Roes, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2010.
Mr. G.N. Roes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.