ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4545

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.010-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2009 aangevochten, waarin zijn verzoek om wijziging van de kinderalimentatie was afgewezen. De vader stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door het wegvallen van zijn opdrachtgever, waardoor hij genoodzaakt was zijn onderneming op te geven en een bijstandsuitkering moest aanvragen. De moeder, verweerster in hoger beroep, betwistte de wijziging van de alimentatie en stelde dat de behoefte van de minderjarige aan kinderalimentatie € 470,- per maand bedraagt.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de vader over de periode van 1 november 2008 tot 1 juli 2009 een bijstandsuitkering ontving van € 948,74 per maand en daarna een WW-uitkering van € 1.350,- netto per maand. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende draagkracht had om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te voldoen, gezien zijn huidige financiële situatie en de lasten die hij had. Het hof hield rekening met de huurprijzen en de gezinssamenstelling van de vader, die inmiddels drie kinderen had.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de vader met ingang van 1 november 2008 geen kinderalimentatie meer hoefde te betalen, en dat de moeder niet gehouden was tot terugbetaling van eventueel te veel ontvangen bijdragen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van het appel werden niet aan de vader opgelegd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 maart 2010
Zaaknummer : 200.039.010.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-1235
[appellant],
wonende te [woonplaats], [woonland],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H. Vrijhof te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C.E. Eikenboom te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 10 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 30 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 27 juli 2009, 14 augustus 2009 en 3 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 31 december 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 5 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover hier van belang - het verzoek van de vader, de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2001 te wijzigen in die zin, dat de in die beschikking aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige: [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), met ingang van 1 februari 2008 wordt vastgesteld op € 84,- per maand en met ingang van 6 november 2008 op nihil, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de ouderbijdrage met ingang van 1 november 2008 op nihil te stellen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, en de bestreden beschikking - zonodig onder verbetering van gronden - te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van het appel.
4. De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de vader in diens hoger beroep wegens termijnoverschrijding ingetrokken, zodat dit geen nadere bespreking behoeft.
WIJZIGINGSGROND
5. De vader heeft wijziging van de kinderalimentatie verzocht omdat die kinderalimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Volgens de vader - die tot 1 november 2008 zelfstandig ondernemer was - heeft hij wegens het wegvallen van zijn opdrachtgever noodgedwongen zijn onderneming op moeten heffen. Gelet op het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde, staat tussen partijen vast dat de vader met ingang van 1 november 2008 een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Het hof merkt het vorenstaande aan als een wijziging van omstandigheden en zal de draagkracht van de vader per voormelde datum opnieuw beoordelen. Het hof is van oordeel dat de vader hiertoe thans voldoende stukken heeft overgelegd.
BEHOEFTE
6. Ten aanzien van de behoefte van de minderjarige heeft de advocaat van de vader ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de minderjarige niet behoeftig is. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat - gelet op de inkomens van partijen in 2001 en de vigerende tabellen - de behoefte van de minderjarige aan kinderalimentatie € 470,- per maand bedraagt.
7. Het hof overweegt vooreerst dat ouders verplicht zijn tot het verstrekken van levensonderhoud jegens hun minderjarige kinderen. Behoeftigheid speelt in dezen geen rol. Gezien de toelichting van de advocaat van de vrouw ter terechtzitting omtrent de behoefte van de minderjarige, gaat het hof er voorts van uit dat in het voorliggende geval louter het deel van kosten van de minderjarige dat door de vader dient te worden bestreden ad € 226,89 per maand onderwerp is van het geschil. De man heeft zulks niet bestreden.
DRAAGKRACHT
8. De vader stelt met ingang van 1 november 2008 geen draagkracht meer te bezitten om de bij beschikking van 18 juli 2001 van de rechtbank Rotterdam vastgestelde kinderalimentatie te voldoen, hetgeen door de moeder wordt bestreden.
9. Ter terechtzitting hebben partijen zich ermee akkoord verklaard dat inzake het inkomen van de vader over de periode van 1 november 2008 tot 1 juli 2009 wordt uitgegaan van de bijstandsuitkering die de vader toen genoot. Blijkens de door de vader overgelegde stukken bedroeg die uitkering € 948,74 per maand. Het hof gaat ervan uit dat dit een netto uitkering betreft. Voorts hebben partijen zich ermee akkoord verklaard inzake het inkomen van de vader voor de periode na 1 juli 2009 uit te gaan van de WW-uitkering ad € 1.350,- netto per maand die hij met ingang van die datum geniet. Hetgeen de moeder in haar verweerschrift omtrent het inkomen van de vader, alsmede zijn verdiencapaciteit heeft gesteld, behoeft derhalve geen nadere bespreking.
De vader heeft ter terechtzitting erkend dat hij vier appartementen in [het buitenland] bezit waarin hij in totaal circa € 45.000,-, afkomstig uit de verkoopopbrengst van zijn woning, heeft geïnvesteerd. Het hof acht het redelijk van enig rendement op deze onroerende zaken uit te gaan en stelt dit rendement op 3% op jaarbasis, welk bedrag bij de voormelde inkomsten van de man zal worden opgeteld. Hetgeen door partijen omtrent de onroerende zaken over en weer verder nog naar voren is gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
10. Ten aanzien van de lasten overweegt het hof als volgt. Gelet op de huurprijzen in de grote steden acht het hof het aannemelijk en alleszins redelijk dat de vader in [zijn vorige woonplaats] € 300,- per maand aan huur betaalde en na zijn verhuizing naar [woonplaats] € 520,- per maand betaalt, mede gelet op zijn huidige gezinssamenstelling met inmiddels drie kinderen. Nu de vader voor de periode vanaf 1 november 2008 voor het overige geen, althans geen onderbouwde lasten heeft opgevoerd, neemt het hof bij de beoordeling van de draagkracht van de vader alleen de woonlasten in aanmerking.
11. De vader heeft onweersproken gesteld dat hij per 1 april 2009 van [zijn vorige woonplaats] naar [woonplaats] is verhuisd, hetgeen wordt onderbouwd door het overgelegde huurcontract. Het hof zal met ingang van voormelde datum met de daarmee samenhangende stijging van de woonlasten rekening houden. Het hof houdt eveneens rekening met de door de moeder niet, althans onvoldoende weersproken omstandigheid dat uit het nieuwe huwelijk van de vader naast zijn op 18 juni 2007 geboren zoon in oktober 2009 een tweeling is geboren, in die zin dat de draagkracht van de vader over de periode van 1 november 2008 tot 1 oktober 2009 over twee kinderen wordt verdeeld en met ingang van 1 oktober 2009 over vier kinderen.
12. Nu de vader ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn nieuwe partner in [haar geboorteland] een goede opleiding heeft genoten en er geen medische redenen zijn dat zij niet zou kunnen werken, gaat het hof ervan uit dat de partner binnen een redelijke termijn in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Echter, in dit specifieke geval is het hof van oordeel dat de partner op dit moment niet in haar levensonderhoud kan voorzien, aangezien zij kortgeleden uit haar moederland is geëmigreerd en recentelijk ook nog van een tweeling is bevallen. Het hof acht het derhalve redelijk de woonlasten volledig aan de vader toe te rekenen. Het hof gaat voorts bij de bepaling van de draagkracht van de vader uit van de bijstandsnorm voor een gezin met het daarbij behorende draagkrachtpercentage.
CONCLUSIE
13. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader met ingang van 1 november 2008 geen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige toelaat. Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de vader ter zake betalingen heeft verricht de moeder niet tot terugbetaling is gehouden.
14. Het hof ziet geen aanleiding de vader te veroordelen in de kosten van dit appel en zal het verzoek van de moeder daartoe derhalve afwijzen.
15. Het door de moeder in het verweerschrift gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 18 juli 2001 van de rechtbank Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 november 2008 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder niet gehouden is eventueel te veel ontvangen of verhaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Stollenwerck, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2010.