GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 maart 2010
Zaaknummer : 200.018.458/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-864
[appellante],
hierna te noemen: de moeder,
en [appellant],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats], gemeente [X],
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
advocaat mr. E.S. van Aken te Zierikzee,
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: het LJ&R,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als degene wiens verklaring in verband met de behandeling van het verzoek van belang kan zijn, zijn aangemerkt:
1. de heer en mevrouw [naam],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [kind A],
2. de pleegouders van de hierna te noemen [kind B] en [kind C],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [kind B] en [kind C].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 17 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juli 2008 van de rechtbank Rotterdam.
Van het LJ&R zijn bij het hof op 26 oktober 2009 stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij faxbrief van 5 februari 2010 laten weten ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
Op 4 november 2009 is de mondelinge behandeling aangevangen, gelijktijdig met de zaak onder zaaksnummer 200.018.556/01. Wegens verhindering van de ouders ter zitting aanwezig te zijn, is de verdere behandeling tot een nader te bepalen zittingsdatum aangehouden.
Op 19 februari 2010 is de mondelinge behandeling, gelijktijdig met de zaak met zaaksnummer 200.018.556/01, voortgezet. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, namens de raad: mevrouw A. Timmers en namens het LJ&R: de heer H. Boeve. Jeugdzorg, de pleegouders van [kind A] en de pleegouders van [kind B] en [kind C] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over na te noemen minderjarigen. Voorts is Jeugdzorg tot voogd over de minderjarigen benoemd en is bepaald dat de voordij zal worden uitgevoerd door het LJ&R. De moeder is veroordeeld aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen te doen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De ouders zijn op 10 september 2009 met elkaar in het huwelijk getreden. Niet is gebleken dat de vader de na te noemen minderjarigen heeft erkend
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het gezag over:
[naam], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind C]),
[naam], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind A]), en
[naam], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [kind B]),
(hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen).
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder alsnog het ouderlijk gezag over [kind C], alsmede [kind A] en [kind B] behoudt althans opnieuw verkrijgt, alsmede ongedaan te maken de benoeming tot voogd over de voornoemde minderjarigen van Jeugdzorg alsmede onder gelijktijdig verzoek tot ongedaanmaking van de bepaling dat die voogdij wordt uitgevoerd door het LJ&R en te bepalen dat de moeder geen rekening en verantwoording behoeft te doen over het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen voornoemd, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De raad bestrijdt het beroep.
4. Ter onderbouwing van het verzoek hebben de ouders, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder onmachtig en ongeschikt moet worden geacht om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen. De moeder meent dat zij hiertoe wel degelijk in staat moet worden geacht. Zij is nadrukkelijk bereid de minderjarigen te verzorgen en op te voeden en stelt dat een verderstrekkende maatregel dan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet noodzakelijk is.
5. De raad stelt ter terechtzitting dat de moeder weliswaar van goede wil is, maar dat zij onmachtig is om de minderjarigen op te voeden. Volgens de raad hebben de minderjarigen ieder hun specifieke behoeften, waaraan de moeder niet kan voldoen. Ook staat de moeder niet erg open voor hulpverlening, aldus de raad. Volgens de raad zijn de eerder ingezette kinderbeschermingsmaatregelen ontoereikend gebleken, zodat de moeder uit het ouderlijk gezag dient te worden ontheven.
6. Het LJ&R stelt dat er sinds de ontheffing meer rust is gekomen in de relatie tussen de gezinsvoogd en de ouders, met name in de contacten met de moeder.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is het hof het volgende gebleken. De moeder is gedurende een aanzienlijke periode vrijwel onbereikbaar geweest voor de hulpverlening wegens het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. De moeder heeft zich tevens verzet tegen dringende beslissingen die in het belang van de minderjarigen genomen dienden te worden. Zo heeft de moeder geweigerd toestemming te geven voor een medisch noodzakelijke ingreep bij een van de minderjarigen, en heeft zij getracht aan haar toestemming voor een medische ingreep bij een van de andere minderjarigen, voorwaarden te verbinden. De hiervoor beschreven handelwijze en opstelling van de moeder zijn niet in het belang van de minderjarigen. Ondanks een lange en veelomvattende hulpverleningsgeschiedenis heeft de moeder naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat zij een stabiel leven leidt en voldoende is toegerust voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het hof is met de raad van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat de tot dusver getroffen kinderbeschermingsmaatregelen, door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, onvoldoende zijn om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat er duidelijkheid dient te ontstaan voor de minderjarigen en de ouders over de vraag waar de minderjarigen zullen opgroeien. Een jaarlijkse beoordeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing brengt keer op keer onrust met zich mee omdat de moeder zich blijft verzetten tegen met name de uithuisplaatsing hetgeen niet in het belang is van de minderjarigen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de moeder op goede gronden heeft ontheven van het gezag. Dat de ouders inmiddels met elkaar zijn gehuwd, maakt dit oordeel niet anders. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van de Poll en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2010.