GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 januari 2010
Zaaknummer : 200.035.816/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-4118
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De jongmeerderjarige is op 10 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 maart 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de jongmeerderjarige zijn bij het hof op 16 juli 2009, 13 november 2009 en 3 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 december 2009 is de zaak mondeling behandeld door mr. Dusamos als raadsheer-commissaris, bijgestaan door mr. Pannekoek-Dubois. Verschenen zijn: de jongmeerderjarige, bijgestaan door haar advocaat, en de vader. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de jongmeerderjarige, geboren [in] 1990 te [geboorteplaats], om met ingang van 4 april 2008 de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie op € 700,- per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie.
2. De jongmeerderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader aan haar als bijdrage dient te voldoen, een bedrag groot € 285,- per maand vanaf 4 april 2008 tot 1 september 2009 en een bedrag groot € 700,- per maand vanaf 1 september 2009, althans een zodanig bedrag per zodanige ingangsdatum als het hof juist acht.
3. De vader heeft geen verweerschrift ingediend, doch ter terechtzitting verweer gevoerd tegen het beroep.
Behoefte van de jongmeerderjarige
4. De jongmeerderjarige is per 1 september 2009 gaan studeren en stelt haar behoefte aan de hand van de Wet Studiefinanciering 2000 als inwonend student op minimaal € 719,89 per maand. Haar werkelijke behoefte is evenwel hoger. Tot die datum zal zij een lagere behoefte hebben daar zij tot die datum als inwonend VWO scholiere zal worden aangemerkt. De norm voor een inwonende VWO scholiere bedraagt € 286,89 per maand.
5. Het hof gaat uit van de behoefte zoals deze door de jongmeerderjarige is gesteld nu de vader deze niet heeft betwist.
6. De jongmeerderjarige stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage te kunnen voldoen. Volgens haar dient in de onderhavige situatie te worden afgeweken van hetgeen in de Tremanormen met betrekking tot de onderhoudsplicht en de schuldsanering wordt overwogen, zo stelt de jongmeerderjarige. De rechtbank heeft het schuldhulpverleningstraject van de vader ten onrechte gelijkgesteld aan het schuldsaneringstraject uit hoofde van de WSNP, waarmee wordt miskend dat in casu geen rechterlijke toetsing van de schulden heeft plaatsgevonden en de vader niet schuldenvrij is geworden door deelname aan de schuldsaneringsregeling. Bovendien heeft hij zijn schulden niet inzichtelijk gemaakt. Volgens de jongmeerderjarige dient een belangenafweging plaats te vinden, waarbij haar belang tot het volgen van een studie dient te prevaleren boven het belang van de schuldeisers. Gelet op het voorgaande dient het schuldhulpverleningstraject van de vader geen belemmering te vormen voor haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie, aldus de jongmeerderjarige.
7. De vader heeft ter terechtzitting desgevraagd ten aanzien van de schuldhulpverleningsovereenkomst van 12 oktober 2007 verklaard, dat het twee jaar heeft geduurd om alle schulden te verzamelen en instemming van de schuldeisers te verkrijgen en dat hij slechts eenmaal het vrij te laten bedrag van € 305,55 heeft voldaan. Inmiddels heeft er een wijziging in zijn situatie plaatsgevonden - zijn huidige echtgenote heeft de echtscheiding aangevraagd - als gevolg waarvan alle schulden moeten worden herverdeeld en een nieuw hulpverleningsplan zal worden opgesteld. Daarnaast heeft hij verklaard dat zijn draagkracht per 7 december 2009 nog lager zal worden, omdat zijn WW-uitkering per die datum wordt beëindigd. Hij heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. De vader stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op het feit dat hij zelf nauwelijks rond kan komen, geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jongmeerderjarige.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat de vader op 12 oktober 2007 een overeenkomst tot schuldregeling met de gemeente [woonplaats] is aangegaan. Uit de stukken is niet gebleken in hoeverre de vader de schulden daadwerkelijk aflost, noch is inzichtelijk gemaakt welke schulden het betreft. Ter terechtzitting heeft de vader verklaard dat hij éénmaal het vrij te laten bedrag van € 305,55 heeft voldaan. Gelet op de omstandigheid dat de vader feitelijk geen uitvoering heeft gegeven aan het schuldhulpverleningstraject is het hof van oordeel dat deze omstandigheid buiten beschouwing dient te worden gelaten. Het hof is van oordeel dat, nu de vader het vrij te laten bedrag niet voldoet ten behoeve van de aflossing van zijn schulden, hij dit bedrag dient te voldoen aan de jongmeerderjarige. Voor zover de vader stelt dat zijn inkomen met ingang van 7 december 2009 nog lager wordt, kan het hof hiermee geen rekening houden omdat de vader daartoe onvoldoende gegevens in het geding heeft gebracht.
9. De jongmeerderjarige verzoekt de bijdrage vast te stellen met ingang van 4 april 2008.
10. Het hof acht het redelijk en billijk om aansluiting te zoeken bij de datum van het inleidend verzoekschrift van de jongmeerderjarige en de ingangsdatum van de alimentatieverplichting derhalve vast te stellen op 27 mei 2008, aangezien de vader vanaf die datum op de hoogte was van het vaststellingsverzoek van de jongmeerderjarige en zich had dienen te realiseren dat haar verzoek geheel of gedeeltelijk kon worden toegewezen.
11. Gelet op het vorenstaande zal het hof bepalen dat de vader vanaf 27 mei 2008 tot 1 september 2009 een bedrag van € 285,- per maand en met ingang van 1 september 2009 een bedrag van € 305,55 per maand als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jongmeerderjarige dient te voldoen. Het vorenstaande leidt tot een vernietiging van de bestreden beschikking.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie in de periode van 27 mei 2008 tot 1 september 2009 op € 285,- per maand en met ingang van 1 september 2009 op € 305,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Mertens-De Jong, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010.