ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5898

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.274/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Van Leuven
  • Van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarigen, geboren in 2000 en 2004, na een scheiding van de ouders. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht om alleen het gezag over de kinderen te mogen uitoefenen. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag gezamenlijk bij beide ouders diende te blijven. De vader stelde dat de communicatie tussen hem en de moeder ernstig verstoord was, wat leidde tot een onhoudbare situatie voor de kinderen. Hij voerde aan dat de moeder de afspraken rondom de ondertoezichtstelling niet nakwam en dat dit de kinderen negatief beïnvloedde.

De moeder daarentegen verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, stellende dat het in het belang van de kinderen was dat zij samen met de vader gezag uitoefende. Ze gaf aan dat er nog geen omgangsregeling was en dat het belangrijk was voor de kinderen om de verbinding met haar te behouden. Jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming gaven aan dat er weliswaar problemen waren, maar dat er geen onomkeerbare situatie was die het toekennen van eenhoofdig gezag aan de vader rechtvaardigde.

Het hof oordeelde dat de communicatieproblemen tussen de ouders niet automatisch leidden tot de noodzaak om het gezag aan één ouder toe te kennen. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders door het gezamenlijk gezag. De ondertoezichtstelling was nog van kracht en er was nog geen onomkeerbare situatie ontstaan. Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 april 2010
Zaaknummer : 200.032.274.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-3007
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. van Santbrink te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als beschreven in artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 april 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 19 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 17 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad is door het hof op 29 juli 2009 de raadsrapportage van 17 december 2008 ontvangen.
Op 17 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. M.Y. van der Bijl, waarnemer van mr. C.W.F. Jansen en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen de heer J. Kuhn en namens Jeugdzorg mevrouw J.M. van der Vlist. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de vader mede belast met het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarigen en is bepaald dat de gewone verblijfplaats van de na te noemen minderjarigen bij de vader zal zijn.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige:
- [naam en achternaam], geboren [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats];
- [naam en achternaam], geboren [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarigen).
2. De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader alleen het gezag zal uitoefenen over de minderjarigen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen en te bepalen dat het gezag bij haar blijft berusten.
4. De vader stelt dat hij dient te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen, nu de minderjarigen klem en verloren dreigen te raken tussen beide ouders. Tussen de ouders is sprake van een non-communicatie en een bittere strijd, die door de moeder en haar huidige partner wordt gevoerd. Dit leidt ertoe dat de ouders niet in staat zijn uitvoering te geven aan het gezamenlijke gezag. De ondertoezichtstelling heeft niet tot een verbetering geleid, nu de moeder de afspraken rondom de ondertoezichtstelling niet nakomt. Ook negeert de moeder een door de rechter opgelegd contact- en straatverbod, waardoor de vader en de minderjarigen nog steeds door de moeder en haar partner worden lastig gevallen. De minderjarigen hebben hieronder te lijden op grond waarvan de vader met het eenhoofdig gezag dient te worden belast. Uiteraard, zo stelt de vader, zal hij de moeder wel toestaan contact met de minderjarigen te hebben.
5. De moeder stelt dat het van belang is dat zij naast de vader met het gezag blijft belast. Er is nog geen omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen tot stand gekomen, maar zij wil dit erg graag en verwacht, dat wanneer de omgang er eenmaal is, dit ertoe zal leiden dat zij weer een grote rol zal gaan spelen in het leven van de minderjarigen, waardoor het nu te voorbarig is een wijziging in het gezag aan te brengen. Bovendien is het in het belang van de minderjarigen wanneer de verbinding tussen hen en de moeder blijft bestaan, aangezien niet vaststaat dat de vader voldoende ouderlijke capaciteiten heeft om hem als alleenstaande ouder de minderjarigen toe te vertrouwen. De moeder erkent dat de communicatie tussen de ouders op dit moment moeizaam verloopt, zij wil deze wel verbeteren, al is op dit moment onduidelijk hoe dit dient te gebeuren.
6. Jeugdzorg stelt dat zij met beide ouders gesprekken heeft gevoerd en heeft geprobeerd een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen te bewerkstelligen, maar dat dit tot op heden niet is gelukt. De samenwerking met de vader verloopt goed en voor wat betreft de opvoeding doet de vader het goed. De moeder heeft tijdens haar zwangerschap van haar jongste kind aangegeven de situatie niet meer aan te kunnen en geen contact meer te willen met de vader en de minderjarigen. Nadien is er geen contact meer geweest tussen Jeugdzorg en de moeder. Ten aanzien van de minderjarigen stelt Jeugdzorg, dat zij te lijden hebben onder de situatie en dat met name de onverwachte confrontatie tussen de moeder en de minderjarigen een aantal maanden geleden in negatieve zin een sterke invloed heeft gehad op de minderjarigen.
7. De raad stelt dat wanneer beide ouders niet met elkaar communiceren en er geen contact is tussen de moeder en de minderjarigen, de uitoefening van het gezamenlijk gezag moeilijk uitvoerbaar zal zijn en derhalve tot problemen zal leiden.
8. Het hof overweegt als volgt. De tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, kan de rechtbank verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek van de vader om alleen met het gezag te worden belast slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. In eerste aanleg heeft de vader, die het gezag tot dat moment niet uitoefende, verzocht hem alleen met het gezag te belasten. De moeder heeft zich daartegen verzet en de rechtbank verzocht zijn verzoek af te wijzen en te bepalen dat het gezag alleen bij haar blijft berusten. De raad adviseerde de vader samen met de moeder met het gezag te belasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden die aan de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag in de weg staan. In het hoger beroep verzoekt de vader opnieuw hem alleen met het gezag te belasten. De moeder stelt zich in het hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen en dat het gezag dient te blijven zoals het nu is: gezamenlijk. Het hof stelt vast dat de vrouw in de procedure haar aanvankelijk ingenomen standpunt dat bij haar het gezag alleen diende te blijven heeft verlaten en dat haar verzoek er thans toe strekt dat de ouders gezamenlijk met het gezag belast zullen blijven. Nu de vader met dit verzoek niet instemt, wordt het verzoek van de moeder slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is, dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt of wanneer afwijzing van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Ter aanvulling hierop benadrukt het hof dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer met zich brengt dat het ouderlijk gezag aan slechts één van de ouders moet worden toegekend.
9. Naar aanleiding van de door partijen overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting is, naar het oordeel van het hof, niet komen vast te staan dat zich thans een situatie voordoet waarbij de minderjarigen door de uitoefening van het gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken tussen beide ouders. Uit hetgeen door partijen gesteld is, blijkt weliswaar dat sprake is van ernstige communicatieproblemen tussen beide ouders en dat deze problemen een negatieve weerslag hebben op de minderjarigen, maar deze problemen vloeien niet voort uit genomen of te nemen gezagsbeslissingen. Immers ter zitting is tussen partijen onbestreden komen vast te staan dat de verstoorde communicatie tussen de ouders er niet toe leidt dat door het gezamenlijke gezag geen uitvoering kan worden verleend aan bepaalde opvoedkundige beslispunten. Na de scheiding van partijen is tussen partijen namelijk een situatie ontstaan waarbij de vader in beginsel alle gezagsbeslissingen neemt. De moeder gaat hiermee akkoord en belemmert de vader niet in zijn gezagsuitoefening, hetgeen ook niet door de vader wordt gesteld. Het aanbrengen van een wijziging in het gezag zal derhalve geen verbetering in de situatie van de minderjarigen brengen, nu de problemen tussen de beide ouders niet zullen veranderen door de vader met het eenhoofdig gezag te belasten.
10. In aanvulling op de voorgaande rechtsoverweging stelt het hof vast dat de minderjarigen op 6 februari 2009 onder toezicht zijn gesteld, welke ondertoezichtstelling op 22 januari 2010 is verlengd tot 6 februari 2011. In het kader van deze ondertoezichtstelling wordt door Jeugdzorg getracht het contact tussen de moeder en de minderjarigen te herstellen. Hoewel Jeugdzorg hier tot op heden niet in is geslaagd, is thans nog niet gebleken van een onomkeerbare situatie. Hierdoor is het toewijzen van het eenhoofdig gezag aan de vader prematuur, zodat ook op deze grond het verzoek van de vader dient te worden afgewezen.
11. Het vorenoverwogene brengt met zich dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2010.