ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9279

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.108-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Labohm
  • J. Dusamos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn verzoek om vermindering van de alimentatie voor zijn ex-vrouw en de kinderalimentatie voor hun minderjarige kinderen werd afgewezen. De man heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere alimentatie vast te stellen, onder verwijzing naar een wijziging van omstandigheden. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek heeft gebaseerd op een vermeende wijziging van omstandigheden, waaronder een daling van zijn inkomen en een toename van het inkomen van de vrouw. Het hof heeft de argumenten van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om de alimentatie te verlagen. De man heeft ook verzocht om terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie door de vrouw, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw deze bedragen niet hoeft terug te betalen, gezien het consumptieve karakter van alimentatie.

De uitspraak van het hof op 17 maart 2010 heeft geleid tot de vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie, waarbij de man is verplicht om vanaf 1 januari 2008 een bedrag van € 814,- per maand aan de vrouw te betalen. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bekrachtigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 maart 2010
Zaaknummer : 200.027.108/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08/2504
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.R.S. Ramhit te Leiden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.C. Burger te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 december 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 10 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 28 juli 2009 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 juli 2009, 27 augustus 2009 en 2 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 2 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie schriftelijk kenbaar te maken.
In reactie daarop is van de zijde van partijen op 15 oktober 2009 een brief ingekomen dat zij niet wensen de minderjarigen in de procedure te betrekken en dat zij de brief van het hof aan [minderjarige 1] hebben onderschept.
Op 16 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man, betreffende vermindering van de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en de te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
a. [minderjarige 1], geboren in 1992 te [geboorteplaats];
b. [minderjarige 2], geboren in 1996 te [geboorteplaats];
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen; en
- de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man heeft - na wijziging van de verzoeken ter terechtzitting – verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- hij met ingang van 1 januari 2008 € 760,- per maand voor de minderjarigen tezamen voldoet aan de kinderalimentatie, waarvan hij € 217,- per maand voor beide kinderen aan de vrouw voldoet, dan wel de door partijen te leveren bijdragen en ingangsdatum vast te stellen zoals het hof vermeent te behoren;
- de man met ingang van 1 januari 2008 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw voldoet van € 814,- bruto per maand, dan wel de door partijen te leveren bijdragen en de ingangsdatum vast te stellen zoals het hof vermeent te behoren;
- te bepalen dat de vrouw de inmiddels teveel ontvangen alimentatiebedragen terugbetaalt aan de man vermeerderd met een vergoeding op basis van de wettelijke rente;
- te bepalen dat de vrouw dient te voldoen aan de bepaling in het convenant met betrekking tot de verrekening van de belastingaanslag 2005 en derhalve aan de man € 225,- dient te voldoen verhoogd met een vergoeding op basis van de wettelijke rente.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De man heeft 18 grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Ter zitting van het hof heeft de man zijn verzoek de belastingaanslag van 2005 te verrekenen, ingetrokken.
5. In zijn tweede grief stelt de man aan de orde dat de rechtbank hem ten onrechte niet heeft toegestaan om gestructureerd verweer te voeren tegen nieuwe en onjuiste informatie uit het verweerschrift middels een pleitnotitie. Het hof overweegt als volgt. Indien in eerste aanleg al sprake is/zou zijn geweest van enig verzuim, dan is dit verzuim in hoger beroep hersteld en derhalve heeft de man geen belang bij deze grief. Het hof zal voor zover mogelijk de overige grieven van de man gezamenlijk behandelen.
6. Het hof overweegt voorts als volgt. Ingevolge artikel 359 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het appelschrift de gronden waarop het appel berust te bevatten. De eisen van de goede procesorde brengen met zich mede dat partijen helder inzichtelijk dienen weer te geven waartegen de grieven zich richten, zodat de wederpartij voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zich te verweren tegen de standpunten. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak het beroepschrift volstrekt onduidelijk is, ook gedurende de mondelinge behandeling is voor het hof nauwelijks inzichtelijk geworden waar de grieven zich precies tegen richten. Het hof is van oordeel dat, voor zover de standpunten van de vader en de moeder voor het hof niet voldoende inzichtelijk zijn geworden, dit voor rekening en risico van partijen komt.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
7. De man heeft zijn verzoek gestoeld op artikel 1:401, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en gesteld dat het door partijen op 15 september 2006 ondertekende echtscheidingsconvenant (verder: echtscheidingsconvenant) is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hij voert daartoe aan dat daarin ten onrechte is uitgegaan van een onjuiste aanname en/of verwachting dat de tijdelijke aanstelling van de vrouw van 30 uur bij [haar werkgever] per 1 december 2006 zou teruggaan naar een aanstelling van 26 uur. Dit terwijl de tijdelijke aanstelling van de vrouw met ingang van 1 december 2006 is omgezet in een vaste aanstelling en de vrouw met ingang van 1 januari 2007 enkele maanden 36 uur heeft gewerkt. De vrouw heeft zijn stelling gemotiveerd betwist.
8. Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 3.2. van het echtscheidingsconvenant hebben partijen bij de opstelling van het convenant rekening gehouden met eventuele stijging van de arbeidsinkomsten van de vrouw in de toekomst en daarvoor een regeling getroffen. Derhalve is het hof niet gebleken dat het echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden
9. De man stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Hij voert daartoe de navolgende omstandigheden aan:
- een toename van het arbeidsinkomen van de vrouw en afname van haar lasten;
- een daling van het arbeidsinkomen van de man met ingang van 1 januari 2008 nu hij 10% minder is gaan werken.
10. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de man in 2007 een nieuwe woning heeft aangeschaft. Partijen hebben hiertegen geen grief gericht en het hof zal daar dan ook derhalve van uit gaan. De overige stellingen van de man die betrekking hebben op de wijziging van omstandigheden behoeven naar het oordeel van het hof dan ook geen verdere bespreking.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
11. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben in onderling overleg de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op € 936,- per maand. De man heeft niet aangetoond dat daarin enige wijziging is opgetreden. Het hof begrijpt de man aldus, dat nu de moeder (meer) inkomsten heeft de verdeling van de kosten van de kinderen gewijzigd dient te worden.
Verdeling in de kosten van de kinderen
12. Nu de man thans nog partneralimentatie dient te voldoen, aangezien de vrouw niet volledig in eigen levensonderhoud kan voorzien, acht het hof het redelijk en billijk dat hij de kosten van de kinderen volledig voor zijn rekening blijft nemen. Het hof neemt hierbij in overweging dat partijen bij het opstellen van het convenant rekening hebben gehouden met een mogelijke verhoging van het inkomen van de vrouw, zonder hieraan een consequentie te verbinden voor de door de man te betalen kinderalimentatie en/of de verdeling van de kosten van de kinderen tussen partijen. Het hof zal voor de bepaling van zijn draagkracht voor de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie volledig rekening houden met het bedrag van € 936,- per maand.
Partneralimentatie
13. Het hof ziet aanleiding om eerst de draagkracht van de man te bepalen.
Draagkracht man; inkomsten
14. Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om bij de bepaling van de draagkracht van de man uit te gaan van de systematiek zoals partijen hebben gehanteerd bij de bepaling van de draagkracht van de man in het echtscheidingsconvenant. Het hof zal derhalve, evenals namens de advocaat van de vrouw is verklaard, de door de man als productie 7 bij brief van 2 oktober 2009 overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat de man binnenkort zal kunnen rekenen op een loonsverhoging en dat hij per april 2009 is onderworpen aan een targetstelsel, welke eventuele behaalde targets volgens de vrouw tevens zouden behoren tot zijn inkomen. Nu een eventuele loonsverhoging van de man in de toekomst ligt en het hof uit de door de man overgelegde salarisspecificaties niet is gebleken van enig inkomen uit het behalen van targets, zal het hof deze stelling van de vrouw passeren.
15. Bij de bepaling van de financiële draagkracht van de man zal het hof rekening houden met de door de man in zijn draagkrachtberekening bij Box 3 opgevoerde post rente en kosten van schulden van € 550,- per jaar, nu de man heeft verklaard dat dit een huwelijkse schuld betreft en de vrouw dit heeft bevestigd.
Lasten
16. De vrouw heeft de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde lasten – met uitzondering van de na te noemen lasten – niet bestreden zodat het hof deze lasten in aanmerking zal nemen.
Schuld van € 150,- per maand
17. De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen de door de man opgevoerde aflossing van € 150,- per maand. Dit betreft de hiervoor onder punt 15 genoemde huwelijkse schuld. Hoewel de man de afgelopen periode niet op deze schuld heeft afgelost, is het hof van oordeel dat met deze schuld bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden, omdat in beginsel met alle schulden rekening wordt gehouden en het enkele feit dat de man op deze schuld niet aflost daarin geen verandering brengt.
Herinrichtingskosten
18. Voorts heeft de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door de man opgevoerde herinrichtingskosten van € 125,- per maand. Zij heeft daartoe aangevoerd dat:
- de man veel inboedelgoederen uit de voormalig gemeenschappelijke woning heeft meegekregen;
- de vrouw geld aan de man heeft gegeven voor de inboedelgoederen;
- de man de overwaarde van de van de voormalig echtelijke woning had kunnen aanwenden voor de aanschaf van de inboedelgoederen;
- de man niet op de lening bij de Postbank aflost.
19. Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij een doorlopend krediet bij de Postbank is aangegaan voor de financiering van de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het hof zal, nu gebleken is dat de man uit de overwaarde van de voormalige echtelijke woning een substantieel bedrag heeft ontvangen, ongeacht waaraan de man de overwaarde heeft willen besteden, geen rekening met herinrichtingskosten houden.
Conclusie
20. Indien dan rekening wordt gehouden met de overige, niet in geschil zijnde lasten zoals opgevoerd door de man in zijn berekening en de kinderalimentatie van € 936,- per maand, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man de door hem verzochte partneralimentatie van € 814,- per maand niet overstijgt. Het hof is dan ook van oordeel dat de behoefte van de vrouw geen nadere bespreking behoeft. De bestreden beschikking dient in zoverre dan ook te worden vernietigd.
Ingangsdatum
21. Nu de man onweersproken heeft verzocht de ingangsdatum te bepalen op 1 januari 2008, zal het hof hiervan uit gaan.
22. Voorts stelt de man dat de stelling van de vrouw dat zij de teveel ontvangen alimentatie heeft geconsumeerd en niet terug kan betalen, onredelijk is.
23. Het hof overweegt als volgt. Het hof dient met behoedzaamheid gebruik te maken van de bevoegdheid om met ingang van een datum, vóór de uitspraakdatum gelegen, wijziging te brengen in de in eerste aanleg vastgestelde onderhoudsbijdrage, indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor ontstane verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
Het hof is dan ook van oordeel dat van de vrouw – mede gelet op het consumptieve karakter van alimentatie – niet verlangd kan worden dat zij het eventueel teveel ontvangene aan de man terugbetaalt.
24. Het hof zal derhalve als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 17 januari 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage – de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 1 januari 2008 op € 814,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder het eventueel teveel ontvangene niet aan de vader behoeft terug te betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Labohm en Dusamos, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010.