ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9446

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.031.969-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • J. van Dijk
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de verkoopopbrengst van de (voormalige) echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de verkoopopbrengst van de (voormalige) echtelijke woning van partijen, die in 1988 huwden onder huwelijkse voorwaarden. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 24 april 2009 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 januari 2009. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend maar heeft ter zitting verweer gevoerd. De verkoopopbrengst van de woning bedraagt € 457.000,-, waarvan de man € 137.899,38 en de vrouw € 319.100,62 toekomt. De man verzoekt de volledige opbrengst bij gelijke helften te delen, terwijl de vrouw stelt dat zij schenkingen van haar ouders heeft ontvangen die zijn aangewend voor de financiering van de woning.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De man heeft drie grieven ingediend, waarbij hij betoogt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over schenkingen en dat de aflossingen van de hypothecaire lening niet uit overgespaard inkomen zijn gefinancierd. De vrouw heeft echter gemotiveerd aangegeven dat zij schenkingen heeft ontvangen en dat deze zijn aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening.

Het hof overweegt dat de vrouw een opleiding tot verpleegkundige heeft gevolgd en parttime heeft gewerkt, terwijl de man een inkomen genereerde tussen de € 23.600,- en € 42.000,- per jaar. Gezien de gezinssamenstelling en de kosten die daarmee gepaard gaan, acht het hof het aannemelijk dat de aflossingen van de hypothecaire lening niet uit overgespaard inkomen zijn gefinancierd. Het hof concludeert dat de vrouw uit privé middelen de hypothecaire lening heeft afgelost, wat betekent dat deze aflossingen niet in de verrekening dienen te worden betrokken. De bestreden beschikking wordt in zoverre bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer : 200.031.969/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3919
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Naaldwijk,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.T.H. Vuurens-Mulder te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 april 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 januari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend maar heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 april 2009 en 15 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. R. van Biezen, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaten van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. Ter zitting heeft de advocaat van de man de akte van huwelijksvoorwaarden overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 16 mei 2007 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 16 mei 2007 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling en de verrekening van de gemeenschappelijke goederen van partijen als volgt vastgesteld:
- van de verkoopopbrengst van de (voormalige) echtelijke woning aan de [adres] van € 457.000,- van partijen komt een bedrag van € 137.899,38 toe aan de man en komt een bedrag van € 319.100,62 toe aan de vrouw;
- ieder van partijen behoudt de in haar/zijn bezit zijnde inboedelzaken, zonder nadere verrekening.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de verkoopopbrengst van de (voormalige) echtelijke woning.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de volledige verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning aan [adres] te vermeerderen met depotrente en te verminderen met depotkosten, bij gelijke helften dient te worden gedeeld tussen partijen, onder handhaving van de overige beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikking.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. De man heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In de eerste grief stelt de man dat de vrouw niet afdoende heeft aangetoond dat zij schenkingen heeft gekregen en dat deze schenkingen zijn aangewend ter financiering van de echtelijke woning dan wel ter aflossing van de schulden, aangegaan ter financiering van de echtelijke woning. In de tweede grief stelt de man dat er enkele bedragen door de vader van de vrouw zijn geschonken in de vorm van een gedeeltelijke kwijtschelding van de leningen, die de vader zowel voor de eerste als voor de tweede echtelijke woning heeft verstrekt. Het betrof in totaal fl. 45.000,-. Daarnaast heeft de man zelf ook geld in de woningen gestoken. De man stelt dat de volledige opbrengst van de echtelijke woning geacht moet worden te zijn ontstaan door niet verrekende overgespaarde inkomsten. In de derde grief stelt de man dat de resterende leningen niet door middel van schenkingen zijn afgelost. De man is van mening dat de conclusie van de rechtbank niet wordt ondersteund door enig bewijs van de stellingen van de vrouw, waarbij er voorts sprake is van een omkering van de bewijslast die niet ongemotiveerd mag worden gedaan. De man stelt dat het op de weg van de vrouw ligt om aan te tonen dat zij eigen vermogen heeft aangewend ter aflossing van de leningen.
5. De vrouw is het eens met het oordeel van de rechtbank. De vrouw stelt dat zij gemotiveerd heeft aangegeven dat zij van haar ouders schenkingen heeft gekregen, die zijn aangewend ter financiering van de echtelijke woning, alsmede uitkeringen uit het fonds dat door haar ouders voor de kinderen was opgezet. Voorts stelt de vrouw dat uit de overgelegde correspondentie met name van haar vader blijkt dat er een forse geldstroom in de richting van de vrouw is geweest. Dit blijkt eveneens uit de door de vrouw overgelegde brief van haar broer. De vrouw verzoekt zonodig om haar toe te laten tot aanvullend bewijs middels een getuigenverklaring van haar broer. Verder stelt de vrouw dat het ook gezien de inkomens van partijen volstrekt onaannemelijk is dat zij daaruit voor betaling van rente en aflossing hadden kunnen zorgdragen. De vrouw merkt op dat er geen behoorlijk inkomen was en een groot gezin.
6. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in 1988 onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
7. Tijdens hun huwelijk hebben partijen in mede eigendom verworven de woning te Nootdorp aan [adres]. Deze woning is verkocht voor de somma van € 457.000,-.
8. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat de aflossing van de hypothecaire geldlening is gefinancierd uit overgespaard inkomen. De vrouw is van mening dat de aflossing van de hiervoor genoemde geldlening is geschied uit schenkingen die zij van haar ouders heeft verkregen dan wel uit een fonds dat haar ouders voor de kinderen Beenhakker hebben opgericht.
9. Het hof is gebleken dat de vrouw een opleiding van verpleegkundige heeft gevolgd en dat zij tijdens het huwelijk werkzaam is geweest als verpleegkundige. Na de geboorte van de kinderen heeft zij haar werkzaamheden parttime voortgezet. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij een inkomen genereerde van ongeveer fl. 1.400,- per maand.
10. De man is achtereenvolgens werkzaam geweest als penitentiair verpleegkundige in [naam werkgever te] Scheveningen en als groepsleider van een jeugdinrichting. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard een inkomen tussen € 23.600,- en € 42.000,- per jaar te genereren.
11. Gezien de functies van partijen en de aard van hun werkzaamheden neemt het hof bij het bepalen van het gezinsinkomen van partijen een gemiddeld inkomen in aanmerking.
12. Voorts staat vast dat partijen een gezin van vier kinderen hadden. Het hof acht het aannemelijk dat hieraan de nodige kosten zijn verbonden.
13. Vast staat dat partijen in het jaar 1996 een geldlening hebben afgesloten bij de vader van de vrouw van fl. 299.315,-. In deze overeenkomst van geldlening is bepaald dat alle uitkeringen van Kibee en alle schenkingen van ouders/kind zullen worden aangewend voor betaling rente en aflossing schuld.
14. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de geldlening in 1998 is afgelost. De man heeft verklaard dat dit in 2000 is geweest.
15. Gezien het inkomen van partijen in de huwelijkse periode, de gezinssamenstelling van partijen en het korte tijdsbestek waarin de hypothecaire geldlening van fl. 299.315,- is afgelost acht het hof het aannemelijk dat de aflossing niet heeft kunnen plaatsvinden uit overgespaarde inkomsten van partijen. Ook de door de man ter zitting in hoger beroep geponeerde doch niet met verificatoire bescheiden onderbouwde stelling dat hij het verkoopsaldo van hem toebehorende ‘zwarte’ pandbrieven ter waarde van fl. 50.000,- zou hebben aangewend ter aflossing van de geldlening maakt niet aannemelijk dat ook aflossingen hebben plaatsgevonden ten laste van het privé vermogen van de man.
16. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte verklaring van de heer [naam] volgt dat de vrouw ongeveer € 300.000,- van haar vader in de loop der tijd al dan niet ten laste van het Kibee fonds heeft gekregen. Voorts is het hof gebleken dat het Kibee fonds in 1996 een totaal fiscaal vermogen van fl. 1.860.000,- had. Op grond van deze verklaring in samenhang bezien met de verklaring van de vrouw dat zij uit privé vermogen de hypothecaire geldlening heeft afgelost acht het hof aangetoond dat de vrouw uit privé middelen de hypothecaire geldlening heeft afgelost hetgeen inhoudt dat deze aflossingen niet in de verrekening dienen te worden betrokken.
17. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.