ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9932

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.061/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening op grond van huwelijkse voorwaarden in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikkingen van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de verdeling van de goederen na echtscheiding werd vastgesteld. De man verzoekt om vernietiging van de beschikkingen, met name de beslissingen over de kosten van het deskundigenonderzoek en de afwijzing van zijn vorderingen met betrekking tot diverse schulden en onroerende zaken. De vrouw verzet zich tegen het beroep en stelt dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van de man dienen te komen. Het hof overweegt dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek moet betalen, omdat dit onderzoek betrekking had op zijn inkomen. Daarnaast wordt vastgesteld dat de vrouw de auto, die tot het vermogen van de man behoorde, heeft verkocht zonder toestemming, en dat de man geen recht heeft op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor de onroerende zaken, aangezien deze in vrije mede-eigendom zijn verworven. Het hof concludeert dat de man zijn vorderingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen rechtsgrond is voor zijn claims. De beslissing van de rechtbank wordt in stand gehouden, met uitzondering van de bepaling dat de vrouw een bedrag van € 24.294,- aan de man moet betalen voor de verkoop van de auto. De beschikking is gegeven op 16 juni 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 juni 2010
Zaaknummer : 200.035.061/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 00-6318
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Keijzerwaard te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 mei 2009 in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van 20 december 2007 en de eindbeschikking van 3 maart 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 22 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn op 18 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de advocaat van de man. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Nadien is op 17 maart 2010 van de zijde van de man een wijziging van het verzoek ingekomen, waarop van de zijde van de vrouw is gereageerd bij brief, ingekomen bij het hof op 20 april 2010.
Op 19 mei 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voorgezet ten overstaan van raadsheer-commissaris mr. Labohm. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen van 20 december 2007 en 3 maart 2009.
Bij de beschikking van 20 december 2007 is bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 24 juni 2002, tot 1 augustus 2005 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 5.500,- per maand, en vanaf 1 augustus 2005 een bedrag van € 4.300,- per maand. De beslissing met betrekking tot het meer of anders verzochte is aangehouden.
Bij de beschikking van 3 maart 2009 is – uitvoerbaar bij voorraad – de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben als volgt vastgesteld:
Aan de man worden toebedeeld:
- de onroerende zaak [adres];
- de onroerende zaak [adres],
onder bepaling dat de man wegens overbedeling NAF 191.250,- aan de vrouw dient te voldoen.
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de rekening bij [bank(rekeningnummer)], onder de bepaling dat de vrouw € 9.962,61 aan de man dient te voldoen,
en is bepaald dat de vrouw wegens overbedeling in verband met de verkoop van de woning van partijen in [land] € 10.054,78 aan de man dient te voldoen.
Voorts is de man veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek van € 6.301,65.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen voor wat betreft de beslissing:
- te bepalen dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek dient te voldoen;
- de vorderingen van de man met betrekking tot de [auto], de Visa card schuld en de rekening-courant schuld als zijnde in strijd met de goede procesorde af te wijzen;
- dat op de waarde van de onroerende zaken niet in mindering dient te worden gebracht op de daarmee verbonden hypotheek, dan wel op de door de man betaalde aanschaf- en verbouwingskosten;
- de man geen vordering heeft op de [bank]eningnummer)] in verband met de daarop overgemaakte opbrengst van de verkoop van longapparatuur,
en te bepalen dat:
- de kosten van het deskundigenrapport bij helfte dienen te worden voldaan;
- de vrouw in verband met de verkoop van de [auto] € 48.339,24 + 7% rente per jaar, met ingang van 23 februari 2000, aan de man dient te voldoen, dan wel een zodanig bedrag en een zodanige rente als het hof in goede justitie juist acht;
- de vrouw in verband met Visa creditcard schuld aan de man ANG 187.926,- + 7% rente per jaar, met ingang van 23 februari 2000, dient te voldoen, dan wel een zodanig bedrag en een zodanige rente als het hof in goede justitie juist acht;
- de vrouw in verband met de rekening-courant schuld ANG 500.000,- + 7% rente per jaar, met ingang van 23 februari 2000, aan de man dient te voldoen dan wel een zodanig bedrag en een zodanige rente als het hof in goede justitie juist acht;
- de vrouw in verband met de overbedeling ter zake de verdeling van de onroerende zaak [adres] ANG 52.751,- aan de man dient te voldoen;
- de vrouw in verband met de overbedeling ter zake de verdeling van de onroerende zaak [adres] ANG 46.147,- aan de man dient te voldoen;
- de vrouw in verband met de storting van de verkoopopbrengst van de longapparatuur ANG 142.285,- + 7% rente per jaar, met ingang van 23 februari 2000, aan de man dient te voldoen, dan wel een zodanig bedrag en een zodanige rente als het hof in goede justitie juist acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep.
Kosten deskundigenonderzoek
4. De man stelt dat de rechtbank de man ten onrechte heeft veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek.
5. De vrouw is van mening dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van de man dienen te komen. Zij heeft op geen enkele manier contact gehad met de door de man voorgestelde deskundige. Bij het deskundigenrapport is niet uitgegaan van de vraagstelling zoals geformuleerd in de beschikking van 2 september 2002 en de aantekeningen van de man en de besprekingen met hem zijn erin opgenomen.
6. Hof acht het redelijk en billijk dat de man de kosten betaalt van het deskundigenonderzoek, nu dit onderzoek betrekking had op de vaststelling van het inkomen van de man.
Auto
7. Vaststaat dat de [auto] tot het vermogen van de man behoorde en dat de vrouw de auto voor een bedrag van € 24.294,- heeft verkocht. Onbestreden is dat de vrouw de [auto] tijdens het huwelijk mocht gebruiken. De vrouw stelt de auto te hebben verkocht om te kunnen voldoen aan de kosten van levensonderhoud, aangezien de man niet, dan wel niet tijdig, de door hem verschuldigde alimentatie voldeed.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu vast staat dat de [auto] tot het vermogen van de man behoorde, was de vrouw niet gerechtigd om de auto te verkopen. Voor wat betreft de te vergoeden waarde van de auto acht het hof het onder de gegeven omstandigheden redelijk en billijk om uit te gaan van het bedrag waarvoor de vrouw de auto aan een derde heeft verkocht.
Visa schuld
9. De man stelt dat hij aan de vrouw een bedrag heeft voorgeschoten van ANG 187.926,- ter zake privé uitgaven van de vrouw. Contractueel was de man voormeld bedrag verschuldigd aan Visa. De man heeft ter onderbouwing van zijn vorderingsrecht onder meer aangevoerd dat:
1. de vrouw gedurende het huwelijk het financiële beheer voerde en hij geen inzage had in het financiële reilen en zeilen;
2. de vrouw vermogen verduisterd heeft;
3. de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat de man een deel van de schuld aan Visa terugbetaald krijgt.
10. Door de vrouw is onder meer aangevoerd dat:
1. de schuld met betrekking tot de Visa kaart betrekking heeft op de kosten van de huishouding en zij slechts ten behoeve van de huishouding een bedrag van $ 17.406,05 heeft uitgegeven;
2. de man altijd mee tekende bij financiële transacties;
3. de financiën door een gerenommeerd accountantskantoor jaarlijks werden gecontroleerd en dat gedurende het huwelijk een groot aantal jaarrekeningen zijn goedgekeurd;
4. zij ontkent vermogen van de man te hebben onttrokken ten behoeve van haar privé doeleinden.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat partijen met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. In vermogensrechtelijke zin is de man schuldenaar richting Visa en niet de vrouw.
De stelling van de man dat de vrouw het volledige financiële beheer over zijn onderneming- en privévermogen had, is door de vrouw gemotiveerd ontkend. Voorts is door de vrouw gemotiveerd bestreden dat zij gelden uit het vermogen van de man aan haar vermogen heeft toegevoegd. Gezien de gemotiveerde ontkenning van de vrouw dat er sprake is van een vermogensoverheveling is het hof van oordeel dat de man zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. De man heeft geen enkel inzicht verschaft welke vermogensbestanddelen uit zijn vermogen zijn overgegaan op de vrouw. De man heeft zelfs geen begin van bewijs geleverd dat er sprake is geweest van verduistering aan de zijde van de vrouw. Naar het oordeel van het hof is er geen rechtsgrond aan te wijzen op grond waarvan de man een vorderingsrecht op de vrouw heeft met betrekking tot de door hem betaalde schuld aan Visa.
Rekening-courant schuld
12. De man heeft in zijn appelschrift gesteld dat de rekening-courant schuld van de man richting een van zijn vennootschappen in de huwelijkse periode met ruim ANG 1.000.000,- is opgelopen en dat de vrouw de helft daarvan dient te voldoen. Ter onderbouwing van zijn vordering voert de man dezelfde gronden aan als die hij heeft aangevoerd ter zake de schuld bij Visa. Door de vrouw is ook ter zake deze post ontkend dat er vermogen van de man is overgegaan naar het vermogen van de vrouw.
13. Gezien hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van de Visa schuld heeft overwogen, acht het hof ook voor deze vordering van de man geen rechtsgrond aanwezig.
[adres]
14. Partijen hebben de onroerende zaken met nummers [nummers] in vrije mede eigendom verworven, respectievelijk in 1997 en 1998. Op 21 maart 1997 is op de onroerende zaak met nummer [nummer] een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van de [bank] van ANG 250.000,-. Op 12 februari 2008 is eveneens op de onroerende zaak met nummer [nummer] ten behoeve van de [bank]. een recht van hypotheek verstrekt van ANG 250.000,-.
15. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij ten behoeve van de financiering van de hiervoor vermelde onroerende zaken geldleningen is aangegaan onder nummer [nummer] en nummer [nummer]. De restantsom met betrekking tot leningnummer [nummer] bedroeg per 24 juni 2002 ANG 206.475,68, en de restantsom met betrekking tot leningnummer [nummer] bedroeg ANG 124.649,14. Ter zake de hiervoor vermelde onroerende zaken vordert de man van de vrouw ANG 52.751,- en ANG 46.147,-. De totale vordering bedraagt derhalve ANG 98.898,-.
16. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat partijen de onroerende zaken destijds in mede eigendom hebben verworven en deze beschouwden als een oudedagsvoorziening. De advocaat van de vrouw heeft aangevoerd dat de vrouw voor het huwelijk een goede baan had bij [werkgever]. Zij heeft aan het begin van het huwelijk voor niets voor de vennootschappen van de man heeft gewerkt en nadien een vergoeding gekregen waarover zij niet vrijelijk kon beschikken. Daarnaast heeft de vrouw geen recht op pensioenverevening. Voor zover de man uit zijn vermogen betalingen heeft verricht met betrekking tot de hiervoor vermelde onroerende zaken dient dit beschouwd te worden als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis.
17. In de visie van de man zijn de onroerende zaken aangeschaft voor zijn beide kinderen, van wie er een gehandicapt is. De woningen zijn louter en alleen op naam van beide partijen gesteld omdat de bank van de vrouw eiste dat zij als echtgenote mee zou tekenen voor het recht van hypotheek. Op de vraag van het hof aan de man of de bank ook heeft geëist dat de vrouw hoofdelijk dan wel medeschuldenaar zou worden met betrekking tot de hiervoor vermelde geldleningen, antwoordde de man ontkennend.
18. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ten behoeve van het huwelijk met de man haar werkkring aan [werkgever] opgezegd. Zij heeft in het begin werkzaamheden verricht voor de ondernemingen van de man waarvoor zij geen vergoeding kreeg. Het hof acht aannemelijk dat partijen bij de aanschaf van de woningen beoogd hebben om een voorziening te treffen voor de oude dag van beide partijen. De woningen zijn in vrije mede eigendom verworven. De hypothecaire schuld, voorzover al verband houdend met de aanschaf van de woningen, staat uitsluitend op naam van de man. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat het creëren van de mede eigendom naar objectieve normen bezien het voldoen was aan een natuurlijke verbintenis van de man tot verzorging van de vrouw. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de man geen aanspraak heeft op vergoeding van de eventuele aankoopkosten en/of andere lasten die hij heeft voldaan met betrekking tot deze onroerende zaken.
Verkoop longapparatuur
19. De man stelt dat de vrouw de verkoopopbrengst van de longapparatuur in haar eigen vermogen heeft laten vloeien. Hij voert daartoe aan dat de vrouw de cheques die op zijn naam stonden, heeft opgehaald.
20. Door de vrouw wordt ontkend dat zij de cheques die op naam van de man stonden heeft geïncasseerd.
21. Het hof overweegt als volgt. Het enkele feit dat de vrouw de cheques heeft opgehaald, brengt nog niet met zich mee dat de vrouw de cheques ook heeft geïncasseerd. Het feit dat de man in bewijsnood verkeert, rechtvaardigt niet dat de algemene bewijsregel, wie stelt bewijst, moet worden omgekeerd. Nu de man niet kan bewijzen dat de vrouw op zijn naam gestelde cheques heeft geïnd, dient de vordering van de man te worden afgewezen.
Bankrekening [bank]
22. Het hof begrijpt dat partijen het verzoek ten aanzien van de bankrekening bij [bank] ter zitting hebben ingetrokken, nu zij het hof te dien aanzien geen informatie hebben kunnen verstrekken.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in aanvulling daarop:
veroordeelt de vrouw om aan de man terzake van de verkoop van de [auto] te betalen een bedrag van € 24.294,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Breederveld, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2010.